ECLI:NL:RBNHO:2020:9308

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
C/15/305362 / HA RK 20/137
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de kantonrechter in civiele procedure

Op 19 juli 2020 heeft verzoekster schriftelijk een verzoek tot wraking ingediend tegen de kantonrechter in een civiele procedure. De wraking is gebaseerd op acht gronden, waaronder de vermeende verplichting om te antwoorden op vragen van de rechter en het nalaten van de kantonrechter om getuigen op te roepen. De kantonrechter heeft op 30 juli 2020 schriftelijk gereageerd op het verzoek en op 17 augustus 2020 vond de behandeling van het wrakingsverzoek plaats. Verzoekster en haar gemachtigde zijn niet verschenen, terwijl de kantonrechter wel aanwezig was. De wrakingskamer heeft de gronden van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldoende onderbouwd zijn. De kantonrechter heeft betwist dat zij onpartijdig is geweest en dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de wrakingsgronden voornamelijk procedurele beslissingen betreffen en dat deze geen grond voor wraking opleveren. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet. De beslissing is gegeven door de wrakingskamer op 26 augustus 2020.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/305362 / HA RK 20/137
Beslissing van 26 augustus 2020
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. L.H.W.M. Koenen
Het verzoek is gericht tot:
mr. L.M. de Vries
behandelend kantonrechter in de hoofdzaak [naam hoofdzaak]
(8429999 AO VERZ 20-50)
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 19 juli 2020 schriftelijk de wraking verzocht van de kantonrechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem, aanhangige zaak met als zaaknummer 8429999 \ AO VERZ 20-50 [hierna te noemen: de hoofdzaak].
1.2.
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 30 juli 2020 schriftelijk op het verzoek gereageerd. Op 6 augustus 2020 is een afschrift van het proces-verbaal in de hoofdzaak naar partijen (in de hoofdzaak) verstuurd. Op 10 augustus 2020 heeft verzoekster een aanvullende wrakingsgrond ingediend en een wrakingsfeit toegevoegd aan wrakingsgrond 1. Per e-mail van 17 augustus 2020 heeft mr. Roelink, de gemachtigde van de wederpartij in de hoofdzaak, een korte reactie gegeven.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 17 augustus 2020. Verzoekster en de kantonrechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoekster noch mr. Koenen is verschenen. De kantonrechter is verschenen.

2.Het standpunt van verzoekster

2.1.
Verzoekster heeft – samengevat – de volgende acht wrakingsgronden aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
I. Mededeling bestaan spreekplicht/antwoordplicht in civilibus
Aan het begin van de zitting heeft de kantonrechter in strijd met het recht gezegd dat in civiele zaken een procespartij verplicht is om te antwoorden op vragen van de rechter. Daarbij is gezegd dat dit afwijkt van strafzaken waarin een verdachte wel een zwijgrecht heeft. Tevens heeft de kantonrechter de mededeling gedaan dat verzoekster op grond van de wet sinds 2015 een spreekplicht heeft en niet spreken strafbaar is.
II. Antwoorden op vragen Kantonrechter door [verzoekster]
Doordat de kantonrechter heeft gezegd dat niet spreken strafbaar is heeft verzoekster, tegen haar wil en tegen de uitdrukkelijke opdracht van haar gemachtigde in, veel gezegd.
III. Opmerkingen, vragen en dialogen van de Kantonrechter buiten de orde, d.w.z. over andere zaken dan die betrekking hebbende op de enige nog resterende rechtsvraag van de transitievergoeding.
De kantonrechter heeft vragen gesteld en een dialoog gevoerd met zowel verzoekster als de wederpartij in de hoofdzaak die niet direct te maken hebben met het onderzoek ter zitting naar de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor het beantwoorden van de enige resterende rechtsvraag. Ook heeft de kantonrechter zich laatdunkend uitgelaten over het handelen van mr. Koenen.
IV. Nalaten onderzoek ex artikel 21 Rv
De kantonrechter heeft nagelaten nader onderzoek te verrichten naar zaken die een mogelijke schending van artikel 21 Rv. door de wederpartij opleveren. Verzoekster heeft bij haar verweerschrift 65 producties ingediend, die de wederpartij in de hoofdzaak de kantonrechter heeft onthouden. Daarvan zijn een aantal van evident belang voor een oordeel over de resterende rechtsvraag.
V. Nalaten doen completeren procesdossier
De kantonrechter had de wederpartij in de hoofdzaak moeten bevelen om alle nog ontbrekende relevante stukken in het geding te brengen. Dit heeft de kantonrechter nagelaten.
VI. Nalaten waarheidsvinding door geen getuigen op te roepen
De kantonrechter had de personen moeten horen die (mogelijk) op verzoek van de wederpartij in de hoofdzaak een (negatieve) verklaring over verzoekster hebben afgegeven.
VII. Laatste nadere producties van de wederpartij niet weigeren
De kantonrechter had de laatste producties van de wederpartij in de hoofdzaak moeten weigeren omdat deze te laat zijn gediend. Dat heeft de kantonrechter onterecht niet gedaan.
VIII. Opstellen vals proces-verbaal
Het opgemaakte proces-verbaal van de zitting is vals omdat er zittingsfeiten zijn weggelaten. Dit is een schending van artikel 225 Sr. Het gaat met name om de passage dat de kantonrechter heeft gezegd dat het niet beantwoorden van vragen van de rechter strafbaar is.

3.Het standpunt van de kantonrechter

3.1.
Kort gezegd weerspreekt de kantonrechter dat zij vooringenomen is geweest dan wel dat zij dat de schijn daartoe heeft gewekt. Het verwijt dat zij onrechtmatig heeft gehandeld dan wel valsheid in geschrifte heeft gepleegd is ongefundeerd en misplaatst. De kantonrechter betwist dat zij aan het begin van de zitting heeft gezegd dat het niet beantwoorden van vragen van de rechter strafbaar is. Evenmin heeft de kantonrechter verzoekster onder druk gezet noch zich laatdunkend uitgelaten over mr. Koenen. Ook de overige wrakingsgronden worden bestreden. Voorts maakt de kantonrechter bezwaar tegen de gang van zaken waarbij de volgens mr. Koenen heimelijk gemaakte geluidsopname niet beschikbaar wordt gemaakt, terwijl verzoekster zich daarop lijkt te beroepen.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer merkt in de eerste plaats op dat mr. Koenen in strijd met de huisregels van deze rechtbank heeft gehandeld door zijn cliënte te instrueren om een geluidsopname van de zitting te maken zonder dat daarvoor uitdrukkelijk toestemming was verleend. In de huisregels van de rechtbank staat vermeld dat het niet is toegestaan om (in de zittingszaal) heimelijk geluidsopnamen te maken.
4.2.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
Ten aanzien van wrakingsgrond I
4.3.
In haar wrakingsverzoek van 19 juli 2020 heeft verzoekster gesteld dat de kantonrechter aan het begin van de zitting tegen haar heeft gezegd dat in civiele zaken een procespartij verplicht is om te antwoorden op vragen van de rechter. Op 10 augustus 2020 heeft verzoekster deze wrakingsgrond aangevuld, in die zin dat de kantonrechter ook heeft gezegd dat verzoekster op grond van de wet sinds 2015 een spreekplicht heeft en dat niet spreken strafbaar is. Ter onderbouwing hiervan beroept verzoekster zich (kennelijk) op een geluidsopname die van de zitting gemaakt zou zijn. De kantonrechter heeft zowel in haar schriftelijke verweer als op de zitting uitdrukkelijk betwist dat zij heeft gezegd dat niet spreken strafbaar is. Wel heeft de kantonrechter aangegeven dat zij aan verzoekster heeft geprobeerd uit te leggen dat er een verschil is tussen een civiele en een strafrechtelijke procedure, dat het de bedoeling is dat vragen van de rechter worden beantwoord en dat het civiele recht geen zwijgrecht kent. Dat de kantonrechter verzoekster op enigerlei wijze onder druk heeft gezet, betwist de kantonrechter evenzeer.
4.4.
Gelet op deze betwisting had het op de weg van verzoekster gelegen om haar stelling nader te bouwen. Dit heeft zij echter niet gedaan. Verzoekster noch mr. Koenen zijn op de zitting verschenen noch hebben zij de gestelde geluidsopname ter beschikking gesteld.
De wrakingsgrond mist derhalve feitelijke onderbouwing en slaagt daarom niet. Het feit dat de kantonrechter heeft getracht uit te leggen hoe het er in een civiele procedure aan toe gaat, levert geen wrakingsgrond op.
Ten aanzien van wrakingsgrond II
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen, kan deze wrakingsgrond niet slagen.
Ten aanzien van de wrakingsgronden III t/m VII
4.6.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter die de zaak behandelt de regie voert. De rechter bepaalt het verloop en de voortgang van de procedure en de zitting en de wijze van behandeling. De rechter heeft in deze regierol een aanzienlijke vrijheid. De wrakingsgronden III t/m VII betreffen procedurele beslissingen en dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking. Dit is alleen anders, indien (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Door verzoekster is niet gesteld dat dit het geval is, en hiervan is de wrakingskamer ook niet gebleken. Het wrakingsverzoek wordt daarom op die gronden afgewezen.
Ten aanzien van wrakingsgrond VIII
4.7.
Verzoekster heeft de stelling dat sprake is van een vals opgemaakt proces-verbaal alleen geconcretiseerd met betrekking tot de veronderstelde opmerking van de kantonrechter over de strafbaarheid van het niet spreken. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat de kantonrechter dat niet heeft gezegd, slaagt deze wrakingsgrond evenmin, nog daargelaten de vraag of het feit dat er zaken onvermeld zijn gebleven in het proces-verbaal een wrakingsgrond zou kunnen opleveren. Immers, indien een partij meent dat het buiten zitting opgemaakte proces-verbaal verbeterd of aangevuld moet worden, is de geëigende weg om een dergelijk verzoek daartoe in te dienen bij de behandelend rechter.
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter af,
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. R.H.M. Bruin, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. F.L. Zillinger Molenaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.