ECLI:NL:RBNHO:2020:9338

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2486
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-einduitspraak na tussenuitspraak met betrekking tot het herstel van een besluit door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat eerder was voorgelegd in een tussenuitspraak op 30 maart 2020. In deze tussenuitspraak oordeelde de rechtbank dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de medische situatie van eiseres, die te maken had met een eerdere diagnose van mond/tongkankerkanker. De rechtbank had verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen, maar verweerder heeft besloten deze gelegenheid niet te benutten.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het beroep van eiseres gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat verweerder geen poging heeft ondernomen om het gebrek te herstellen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen uit de uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 47,-.

De uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, en mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2486

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: J.A.M. Houberg),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: A.P. Prinsen).

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van 30 maart 2020.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat hierin is overwogen, het geconstateerde gebrek in het betreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak schriftelijk verklaard geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van hetgeen is aangevoerd in het bezwaarschrift. Het lag op de weg van verweerder om ook medische informatie op te vragen bij de neuroloog en de KNO-arts te vragen naar de situatie voorafgaand aan het mogelijk recidief en de mogelijke verbetering van de belastbaarheid na het doormaken van mond/tongkankerkanker. Voorts is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd waarom, ondanks de informatie van de huisarts en alles wat is aangevoerd in bezwaar, in het eerste jaar na 12 september 2018 een verbetering van de belastbaarheid kon worden verwacht.
2. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
3. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. De reden daarvoor is nu juist dat verweerder geen poging heeft ondernomen het gebrek te herstellen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 10 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.