ECLI:NL:RBNHO:2020:9339

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
20_2815
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 juni 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die de sluiting van zijn woning op grond van de Opiumwet aanvecht. De burgemeester van Alkmaar had op 18 mei 2020 besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van één jaar, omdat er harddrugs in de woning waren aangetroffen. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.I. L’Ghdas, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 2 juni 2020, die via Skype en telefoon plaatsvond, heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord.

De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is om bestuursdwang toe te passen indien in woningen harddrugs worden aangetroffen. In dit geval is er 3,5 gram cocaïne aangetroffen, wat volgens de wetgeving en het beleid van de burgemeester voldoende is om de sluiting van de woning te rechtvaardigen. Verzoeker betwist de conclusies van de burgemeester en stelt dat hij de aangetroffen drugs voor eigen gebruik had, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de sluiting van de woning noodzakelijk wordt geacht voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de sluiting onevenredig zou zijn. De uitspraak is gedaan zonder openbare zitting, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2815
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juni 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. M.I. L’Ghdas),
en
de burgemeester van Alkmaar, verweerder
(gemachtigden: mr. E.W.C. van der Poel en mr. K. van der Hoeven).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker bericht dat hij de woning [adres] in [woonplaats] onder toepassing van bestuursdwang met ingang van 26 mei 2020 voor de duur van één jaar sluit.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2020. De zitting heeft plaatsgevonden middels een tweezijdige communicatiemiddel (Skype en telefoonverbinding). Verzoeker en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Verzoeker is huurder en bewoner van de woning [adres] in [woonplaats] . Verweerder heeft op 10 maart 2020 informatie ontvangen van de politie ( [eenheid] ) waaruit blijkt dat verzoeker op 5 maart 2020 in de woning is aangehouden als verdachte van het dealen van harddrugs. Tijdens de doorzoeking van de woning ten tijde van de aanhouding zijn in de woning aangetroffen:
- een plek in de linnenkast in de slaapkamer waar cocaïne werd versneden;
- een pot versnijdingsmiddel in de linnenkast in de slaapkamer;
- meerdere wikkels “black and white” bedoeld voor cocaïne;
- een zakje vermoedelijke cocaïne van 3,5 gram;
- een mes voor het versnijden van cocaïne;
- sporen van cocaïne en versnijdingsmiddel in de kast en op het tapijt voor de kast;
- een digitale weegschaal met sporen van drugs;
- een kleine som geld aan losse biljetten van 10, 20 en 50 euro;
Ook de auto van verzoeker is doorzocht, daarin werden aangetroffen:
- een vleesmes;
- een ploertendoder.
Bij de aanhouding is ook een simpele Nokia telefoon aangetroffen.
De politie heeft verweerder voorts geïnformeerd over constateringen door de politie en meldingen aan de politie van onder meer omwonenden die in de vijf jaren voorafgaand aan verzoekers aanhouding zijn gedaan en die volgens verweerder het beeld schetsen van een dealer, zowel in als buiten de woning.
3.1
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel op daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Cocaïne staat op lijst I van de Opiumwet, betreffende harddrugs.
3.2
Verweerder gaat op basis van het door hem gevoerde beleid, neergelegd in de “Beleidsregel Handhaving Opiumwet bij drugs in woningen en lokalen” vastgesteld op
30 juni 2017, over tot het toepassen van bestuursdwang op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als in de woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. Daarbij geldt, conform de “Aanwijzing Opiumwet” van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie, dat 0,5 gram harddrugs en 5 gram softdrugs als een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik wordt aangemerkt.
Uit het beleid volgt verder dat indien sprake is van een ernstig geval een woning bij een eerste overtreding wordt gesloten voor de duur van een jaar. In minder ernstige gevallen volgt bij een eerste overtreding een waarschuwing. Van een ernstig geval is sprake indien wordt voldaan aan één of meer van de volgende criteria:
1. indien in een woning minimaal 50 gram harddrugs (middel als bedoeld in lijst I van de Opiumwet) zijn aangetroffen;
2. indien andere feiten en omstandigheden dan de aangetroffen harddrugs wijzen op de handel in harddrugs (middel als bedoeld in lijst I van de Opiumwet) in en vanuit een woning;
3. indien in een woning minimaal 5000 gram softdrugs (middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet) zijn aangetroffen;
4. indien er naast overtredingen van de Opiumwet in en vanuit een woning, sprake is van strafbare feiten zoals geweld, (vuur)wapens en/of munitie, waardoor de openbare orde is verstoord;
5. indien er sprake is van gevaar en/of overlast voor omwonenden, waardoor het woon- en leefklimaat is aangetast;
6. indien in de woning niet wordt gewoond;
7. indien feiten en omstandigheden wijzen op georganiseerde drugshandel, zoal de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, grote som(men) (handels)geld, weegschaal, assimilatielampen en dergelijke en/of de verklaringen of meldingen van getuigen, omwonenden, gebruikers, handelaren en dergelijke.
4. Verweerder heeft zich op basis van de hiervoor aangehaalde informatie van de politie op het standpunt gesteld dat hij onder toepassing van het door hem gevoerde beleid bevoegd was om met toepassing van 13b, eerste lid, van de Opiumwet de sluiting van de woning voor de duur van een jaar te gelasten.
5. De bevoegdheid tot het toepassen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Het is aan de voorzieningenrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
6.1
Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte zonder nader onderzoek blind vaart op niet bewezen beweringen uit het politiedossier. De conclusie dat verzoeker een drugsdealer is vanuit de woning is te snel getrokken. Hij is zelf verslaafd aan cocaïne en heeft het aangetroffen mes niet gebruikt voor het versnijden van cocaïne voor de handel, zoals is gesteld, maar voor eigen gebruik. Verder is de ploertendoder niet in de woning maar in de auto aangetroffen.
6.2
Voor zover verzoeker hiermee bedoelt te stellen dat verweerder niet bevoegd was om de sluiting van de woning te gelasten, volgt de voorzieningenrechter hem daarin niet. In de woning is 3,5 gram harddrugs is aangetroffen. Gelet op deze hoeveelheid aangetroffen harddrugs is verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, sluiting van de woning te gelasten. Daarbij is van belang dat, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019;2912, het bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een woning in beginsel aannemelijk is dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Verzoeker is er naar het voorlopig oordeel van voorzieningenrechter niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van het tegendeel. Gezien de inhoud van de bestuurlijke rapportage waarop verweerder zich heeft gebaseerd, is wat verzoeker naar voren heeft gebracht daarvoor onvoldoende.
7. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Verweerder dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van voornoemd artikel die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning – die een inmenging in het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht kan vormen – dient een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912).
8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in het onderhavige geval, gelet op de ernst en omvang van de overtreding, op het standpunt kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij is van belang dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen en op grond van de in de politierapportage opgenomen politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen kan worden aangenomen dat feitelijke handel in of vanuit de woning plaatsvond. Daarbij is ook van belang dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning attributen zijn aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand ontnomen en wordt de “loop” naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. De omstandigheid dat in de woning geen 50 gram cocaïne maar 3,5 gram cocaïne is aangetroffen doet niet af aan de ernst van de overtreding, gelet op de toepasselijkheid van meer van de hiervoor onder 3.2 opgesomde criteria, die maken dat sprake is van een ernstig geval.
9. Nu de sluiting van de woning naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter noodzakelijk kon worden geacht, resteert de vraag of deze evenredig is. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarbij is van belang dat verzoeker de overtreding kan worden verweten nu hij daarbij was betrokken. Dit heeft verzoeker ook niet bestreden. Dat verzoeker als gevolg van het bestreden besluit de woning moet verlaten, is inherent aan dat besluit en vormt geen bijzondere omstandigheid die maakt dat verweerder van sluiten had moeten afzien. De voorzieningenrechter ziet verder geen grond voor het oordeel dat verweerder in verzoekers cocaïneverslaving, waarvan verweerder op de hoogte is, aanleiding had moeten zien van de sluiting van de woning af te zien. Verzoeker heeft weliswaar een verwijsbrief ingebracht waarin een huisarts hem in verband met zijn cocaïneverslaving heeft verwezen naar de Brijder Verslavingszorg Kliniek (Brijder), maar deze brief is al van 18 november 2019 en ter zitting heeft de gemachtigde bevestigd dat verzoeker sinds de verwijzing geen hulp bij Brijder heeft gezocht. Daarom is vooralsnog niet gebleken dat sprake is van een bijzondere binding met de woning als gevolg van de verslaving, bijvoorbeeld omdat deze zou hebben te dienen als stabiele basis in het kader van een behandeling van zijn verslaving. De stelling van de gemachtigde van verzoeker ter zitting dat verzoeker van het bestreden besluit zo is geschrokken dat hij naar verwachting Brijder nu wel snel om hulp zal vragen, is niet concreet gemaakt. Ook in de stelling van verzoeker dat hij als gevolg van zijn verslaving en mede als gevolg van de uitbraak van het coronavirus en de op dit moment als gevolg van dit virus van kracht zijnde beperkende matregelen, nergens terecht kan, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor schorsing van het bestreden besluit. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet zelfredzaam is en ook niet dat hij is aangewezen op de vrije sector voor het huren van een woning en dat hij dat niet kan betalen. Verweerder heeft er verder op gewezen dat als verzoeker geen alternatieve (tijdelijke) woonruimte kan vinden, hij zich kan wenden tot [naam] . Nu ten slotte verzoeker van de overtreding een verwijt kan worden gemaakt, ziet de voorzieningenrechter ook in de omstandigheid dat, zoals ter zitting gesteld, verzoeker na afloop van de sluitingstermijn niet kan terugkeren in de woning omdat de verhuurder als gevolg van het bestreden besluit het huurcontract wenst te ontbinden en deze daartoe een procedure is gestart, geen grond voor schorsing van het bestreden besluit.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.