ECLI:NL:RBNHO:2020:9366

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
8042949 \ CV EXPL 19-13806
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatievordering passagier tegen luchtvaartmaatschappij wegens vertraging

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen British Airways Plc wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Amsterdam via Londen naar Mumbai op 7 mei 2019. De vlucht van Amsterdam naar Londen vertrok met vertraging, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht naar Mumbai miste en uiteindelijk met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming arriveerde. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder, British Airways, betwistte de vordering en voerde aan dat de passagier niet-ontvankelijk was omdat hij onvoldoende bewijs had geleverd van zijn boeking en de vertraging. De vervoerder stelde ook dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die de vertraging hadden veroorzaakt, en dat zij geen invloed had op de beslissingen van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de passagier onvoldoende bewijs had geleverd om zijn recht op compensatie te onderbouwen. De rechter concludeerde dat de passagier niet had aangetoond dat hij met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming was aangekomen, en wees de vordering af.

De kantonrechter veroordeelde de passagier tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder, die zijn kosten op € 240,00 stelde. Dit vonnis werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8042949 \ CV EXPL 19-13806
Uitspraakdatum: 7 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
British Airways Plc
gevestigd te Verenigd Koninkrijk
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 7 augustus 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam, via Londen (Verenigd Koninkrijk) naar Mumbai (India) op 7 mei 2019.
2.2.
Volgens de planning zou de vlucht vanuit Amsterdam om 19:25 uur lokale tijd vertrekken en om 19:45 uur lokale tijd arriveren te Londen. De vlucht van Londen naar eindbestemming Mumbai zou vervolgens om 21:25 uur lokale tijd vertrekken en om 11:10 uur lokale tijd arriveren.
2.3.
De vlucht van Amsterdam naar Londen, hierna: de vlucht, is met vertraging uitgevoerd. De passagier heeft de overstap gemist. De passagier is met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming gearriveerd.
2.4.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis, indien voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Allereerst heeft de vervoerder aangevoerd dat de passagier niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de passagier bij dagvaarding onvoldoende met stukken heeft onderbouwd dat hij een bevestigde boeking had en daarbij geen identificerende stukken heeft overgelegd. De vordering noch de vertraging is bij dagvaarding onderbouwd. Evenmin staat vast dat de passagier met een langdurige vertraging, die recht zou geven op compensatie op grond van de Verordening, op de eindbestemming is gearriveerd. Daarnaast doet de vervoerder een beroep op buitengewone omstandigheden. De vlucht is onderdeel van de rotatievlucht Londen-Amsterdam-Londen. Voorafgaand aan deze rotatie heeft hetzelfde toestel nog de rotatie Londen-Athene-Londen uitgevoerd. Tijdens deze voorgaande rotatie en tijdens de voorgaande vlucht heeft het toestel meerdere malen vertraging opgelopen ten gevolge van een opgelegde CTOT (Calculated Take-Off Time). De vervoerder beroept zich ten aanzien van deze vertraging op doorwerking van een buitengewone omstandigheid; zij moest gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding. De vervoerder stelt dat zij geen invloed kan uitoefenen op beslissingen van de luchtverkeersleiding en dat zij de vertraging van de vlucht en daarmee het missen van de overstap niet kon voorkomen. De vervoerder voert voorts aan dat zij alle redelijke maatregelen heeft getroffen ter beperking en voorkoming van de vertraging.
4.2.
De vervoerder betwist tevens buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
In de dagvaarding staan de naam van de passagier, de datum, het vluchtnummer en de vertrek- en aankomstplaats vermeld en wordt een beroep gedaan op artikel 7 van de Verordening. Weliswaar is dit summiere informatie, maar voor de vervoerder, die immers over alle vluchtgegevens beschikt, is dit voldoende om te weten om welke vluchten het gaat en zich te kunnen verweren tegen de vordering. Dat het voor de vervoerder duidelijk was waartegen zij zich kon verweren blijkt ook uit de conclusie van antwoord, waarin zij concreet en inhoudelijk verweer tegen de vordering heeft gevoerd.
5.3.
Uit de stukken die beide partijen hebben overgelegd, blijkt dat de vlucht met 46 minuten vertraging te Londen arriveerde en dat de passagier de overstap naar Mumbai heeft gemist. De vervoerder heeft niet vermeld naar welke vlucht zij de passagier heeft omgeboekt na het missen van de overstap. Ook is niet bekend hoe laat de passagier op zijn eindbestemming is gearriveerd. Hoewel de passagier stelt dat er op 7 mei 2019 verder geen vluchten naar Mumbai vertrokken, sluit dat niet uit dat de passagier met minder dan drie uur vertraging op de eindbestemming is gearriveerd. De gemiste overstap vertrok immers om 21:25 uur lokale tijd en zou daarmee ook op 8 mei zijn gearriveerd in Mumbai. Als de passagier een vervangende vlucht aangeboden kreeg om bijvoorbeeld 0:10 uur lokale tijd op 8 mei 2019, zou hij met minder dan drie uur vertraging op de eindbestemming kunnen zijn gearriveerd. Met die enkele stelling heeft de passagier onvoldoende duidelijk gemaakt of de passagier een recht op compensatie op grond van de Verordening heeft. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de gestelde vertraging van de vlucht ligt bij de passagier. Vanwege het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing, zal de vordering daarom worden afgewezen.
5.4.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de passagier worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover die kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor British Airways worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van British Airways.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter