In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen British Airways Plc wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Amsterdam via Londen naar Mumbai op 7 mei 2019. De vlucht van Amsterdam naar Londen vertrok met vertraging, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht naar Mumbai miste en uiteindelijk met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming arriveerde. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.
De vervoerder, British Airways, betwistte de vordering en voerde aan dat de passagier niet-ontvankelijk was omdat hij onvoldoende bewijs had geleverd van zijn boeking en de vertraging. De vervoerder stelde ook dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die de vertraging hadden veroorzaakt, en dat zij geen invloed had op de beslissingen van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de passagier onvoldoende bewijs had geleverd om zijn recht op compensatie te onderbouwen. De rechter concludeerde dat de passagier niet had aangetoond dat hij met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming was aangekomen, en wees de vordering af.
De kantonrechter veroordeelde de passagier tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder, die zijn kosten op € 240,00 stelde. Dit vonnis werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 oktober 2020.