In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017, die was opgelegd op 22 mei 2019. De inspecteur verklaarde het bezwaar op 5 november 2019 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 22 september 2020 is eiser niet verschenen, ondanks dat hij op correcte wijze was uitgenodigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift pas op 4 juli 2019 was ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 3 juli 2019 was verstreken. De rechtbank oordeelde dat eiser geen gronden had aangevoerd voor een verschoonbare termijnoverschrijding, waardoor het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
De rechtbank kon zich daardoor niet uitlaten over de inhoudelijke geschilpunten met betrekking tot de aanslag en de opgelegde boete. Eiser had ook een verzoek om ambtshalve vermindering ingediend, maar dit verzoek werd eveneens afgewezen. De rechtbank concludeerde dat het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond was en dat het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.