ECLI:NL:RBNHO:2020:9426

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
8337387 \ CV EXPL 20-1867
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op buitengewone omstandigheden in luchtvaartzaak met vertraging en kostenvergoeding

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. vanwege een vertraging van meer dan drie uur bij hun vlucht van Eindhoven naar Innsbruck op 2 januari 2019. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De vervoerder, Transavia, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die een veilige landing op Innsbruck verhinderden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gezagvoerder van de vlucht, in het belang van de vliegveiligheid, heeft besloten om de landingspogingen af te breken en uit te wijken naar München. De passagiers zijn uiteindelijk met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming aangekomen.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat de gezagvoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken. De passagiers vorderden ook vergoeding voor gemaakte kosten voor eten en drinken, die door de vervoerder niet waren betwist. De kantonrechter heeft deze kosten toegewezen, maar andere vorderingen van de passagiers, zoals voor taxivervoer en stoelreserveringen, zijn afgewezen. De proceskosten werden door beide partijen zelf gedragen. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 11 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8337387 \ CV EXPL 20-1867
Uitspraakdatum: 11 november 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]2. [passagier sub 2]

beiden pro se en in hun hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van
3. [passagier sub 3]4. [passagier sub 4]

5. [passagier sub 5]

allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde A. Nissan (ARAG)
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 17 februari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 14 oktober 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen nog stukken toegezonden. De pleitnotities van beide partijen zijn aan het procesdossier toegevoegd.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Eindhoven naar Innsbruck (Oostenrijk) op 2 januari 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
Het toestel heeft de landing te Innsbruck niet kunnen voltooien. De vlucht is uitgeweken naar München. Het toestel vertrok vanuit daar weer richting Innsbruck, waar wederom niet geland kon worden. Het toestel is teruggekeerd en voor de tweede keer geland te München. De passagiers zijn met alternatief vervoer van München naar Innsbruck gereisd en hebben met meer dan drie uur vertraging de eindbestemming bereikt.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers sub 1 en sub 2 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kind, passagier sub 3, te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- € 480,76 aan additionele kosten, bestaande uit kosten voor taxivervoer van München naar Innsbruck (€ 425,00), eten/drinken (€ 24,16+ € 11,60) en stoelreserveringen (€ 20,00);
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Zij voert aan dat de slechte weersomstandigheden te Innsbruck een buitengewone omstandigheid opleveren, nu de minimale zichtwaarden voor de landing te Innsbruck tot tweemaal toe niet werden gehaald. De gezagvoerder heeft, in het kader van de vliegveiligheid, in beide gevallen besloten de landingspoging af te breken, een doorstart te maken en uit te wijken naar de luchthaven te München. De luchthaven te Innsbruck is altijd een relatief lastige luchthaven om te landen, maar op de betreffende dag was het niet veilig om de (eerste) landing door te zetten. Na de uitwijk op de luchthaven te München bleek uit de TAF-weervoorspellingsdata dat een tweede landingspoging te Innsbruck een goede kans van slagen zou hebben. Met het oog de vertraging voor de passagiers te beperken, is besloten een tweede keer op Innsbruck te vliegen. Toen ook deze landingspoging faalde, is alternatief vervoer geregeld om de passagiers vanaf München per bus naar de eindbestemming te vervoeren. Vanwege onvoldoende luchthavenpersoneel te München heeft het uitladen van de bagage en het arriveren van de bussen behoorlijk wat tijd in beslag genomen. Ook was er geen restauratie meer geopend ten tijde van de tweede landing te München. Hoewel de vervoerder, voert zij aan, geen invloed heeft op deze omstandigheden, heeft zij al het mogelijke gedaan om de passagiers zo spoedig mogelijk naar de eindbestemming te vervoeren.
4.2.
De vervoerder betwist tevens buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn gearriveerd op hun eindbestemming te Innsbruck, zodat in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening en dat de vertraging, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
5.3.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt het volgende. In punt 14 van de considerans van de Verordening staat dat buitengewone omstandigheden onder meer weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen omvatten.
5.4.
De vervoerder heeft met ondersteunende stukken getracht uiteen te zetten dat de weersomstandigheden te Innsbruck, met name ten aanzien van de zichtwaardes, op het moment van de landingspogingen te slecht waren om een veilige landing uit te kunnen voeren. Zij heeft hiertoe onder andere METAR-data, een flight viewer en naderingskaarten van Innsbruck overgelegd. Tezamen genomen schetst de vervoerder met de stukken een helder beeld van de vereisten en moeilijkheden van een landing te Innsbruck onder uitdagende weersomstandigheden. Ook blijkt uit de stukken duidelijk dat de weersomstandigheden ten tijde van de landingspogingen als zodanig geclassificeerd kunnen worden.
5.5.
Voorts is de gezagvoerder bevoegd die maatregelen te treffen die hij nodig acht om de vliegveiligheid te waarborgen. Het besluit van de gezagvoerder, tweemaal, om de landing af te kappen en uit te wijken naar München, dient de kantonrechter daarom terughoudend en marginaal te toetsen. Het mag niet zo zijn dat luchtvaartmaatschappijen ertoe worden gebracht om voorrang te geven aan de handhaving en punctualiteit van hun vluchten boven de nagestreefde veiligheid van hun passagiers (arrest van het Hof 4 mei 2017, Pešková en Peška C-315/15). De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de vlucht, vanwege de weersomstandigheden en met het oog op de vliegveiligheid, niet veilig te Innsbruck heeft kunnen landen. De kantonrechter ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de gezagvoerder niet in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen, noch dat de beslissing van de gezagvoerder is genomen door omstandigheden die in de invloed- en risicosfeer van de vervoerder lagen en door haar hadden kunnen worden voorkomen. Dat er, zoals de passagiers nog stellen, bij beide landingspogingen geen berichtgeving omtrent de weersomstandigheden vanuit de luchtverkeersleiding was, of dat andere vluchten de landing wél hebben kunnen voltooien, maakt dat niet anders. De vlucht moest omwille de veiligheid uitwijken naar München, vanuit waar de reis met alternatief vervoer diende te worden vervolgd. De passagiers hebben ten gevolge van het niet kunnen voltooien van de twee landingspogingen en het tweemaal moeten uitwijken naar een andere luchthaven meer dan drie uur vertraging opgelopen. De vertraging van de passagiers is daarmee het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om vertraging van de passagiers te beperken. De passagiers stellen dat de vervoerder na de eerste onvoltooide landingspoging direct alternatief vervoer had moeten regelen om verder tijdsverlies te voorkomen. De kantonrechter volgt echter het verweer van de vervoerder. De tweede landingspoging van de vervoerder diende juist om verdere vertraging te beperken. Een vlucht van München naar Innsbruck is immers vele malen sneller dan vervoer per bus. Afgaande op de weersvoorspelling werd ingeschat dat een tweede landingspoging een goede kans van slagen had. Deze tweede poging kan, gezien de veranderlijkheid van de weersomstandigheden en de zichtwaardes in het bijzonder, enkel achteraf worden beschouwd als onnodig tijdsverlies.
5.7.
De passagiers hebben een vergoeding gevorderd voor gemaakte kosten ten gevolge van de vertraging, bestaande uit, onder meer, kosten voor eten en drinken nadat de vlucht voor de tweede keer geland was te München. Deze kosten worden door de vervoerder niet betwist. Zij geeft aan, ondanks dit te hebben gepoogd, de passagiers niet te hebben kunnen voorzien van eten en drinken. Deze kosten liggen derhalve voor toewijzing gereed. Wat betreft de kosten voor de stoelreserveringen voert de vervoerder aan dat er gedurende de gehele vlucht tot aan de tweede terugkeer te München gebruik is gemaakt van de stoelreserveringen. Dit verweer slaagt. Het is de kantonrechter niet duidelijk geworden waarom de stoelreserveringskosten in het onderhavige geval dienen te worden vergoed. De kosten voor het taxivervoer worden evenmin toegewezen. De vervoerder heeft stukken overgelegd waaruit duidelijk blijkt dat voor alle passagiers busvervoer naar de eindbestemming is geregeld. De passagiers hebben aangegeven dat zij per SMS zijn geïnformeerd over het busvervoer, maar toen zij de bus niet direct wisten te vinden, de zoektocht hebben opgegeven en per taxi naar Innsbruck zijn gereisd. De passagiers hebben er daarmee zelf voor gekozen niet te wachten op het alternatieve vervoer geregeld door de vervoerder. Dat dit busvervoer vervolgens lang op zich liet wachten, kan de vervoerder in het onderhavige geval dan ook niet worden tegengeworpen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder alle redelijke maatregelen getroffen om de vertraging van de vlucht zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft de passagiers alternatief vervoer aangeboden. In de gegeven situatie kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht.
5.8.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagiers aangaande de kosten voor eten en drinken worden toegewezen. De overige vorderingen van de passagiers zullen worden afgewezen. Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 35,76 ter vergoeding van de gemaakte kosten voor eten en drinken;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter