In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. vanwege een vertraging van meer dan drie uur bij hun vlucht van Eindhoven naar Innsbruck op 2 januari 2019. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De vervoerder, Transavia, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die een veilige landing op Innsbruck verhinderden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gezagvoerder van de vlucht, in het belang van de vliegveiligheid, heeft besloten om de landingspogingen af te breken en uit te wijken naar München. De passagiers zijn uiteindelijk met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming aangekomen.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat de gezagvoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken. De passagiers vorderden ook vergoeding voor gemaakte kosten voor eten en drinken, die door de vervoerder niet waren betwist. De kantonrechter heeft deze kosten toegewezen, maar andere vorderingen van de passagiers, zoals voor taxivervoer en stoelreserveringen, zijn afgewezen. De proceskosten werden door beide partijen zelf gedragen. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 11 november 2020.