In deze zaak vorderde eiser, een melkveehouder, dat de rechtbank zou verklaren dat er een vennootschap onder firma was ontstaan tussen hem en gedaagden, en dat deze rechtsgeldig was ontbonden. De procedure begon met een dagvaarding op 9 april 2020, waarbij eiser zijn vorderingen onderbouwde met verschillende producties. Gedaagden, die ook melkveehouders zijn, voerden verweer en stelden dat er nooit een vennootschap onder firma tot stand was gekomen, ondanks de inschrijving in het handelsregister. De rechtbank onderzocht de feiten en omstandigheden rondom de samenwerking tussen partijen, die begon in juni 2016 en leidde tot de inschrijving van de vennootschap op 18 januari 2017. De rechtbank concludeerde dat er geen vennootschap onder firma was ontstaan, omdat er geen concrete afspraken waren gemaakt over de samenwerking en de inschrijving slechts een intentieverklaring was. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.