ECLI:NL:RBNHO:2020:9582

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
AWB 20_5131
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening inzake intrekking en terugvordering Tozo-uitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van een zelfstandige ondernemer, die een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) had ontvangen. De ondernemer had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn Tozo 1-uitkering en de afwijzing van zijn aanvraag voor een Tozo 2-uitkering. De gemeente Haarlem, als verweerder, had de intrekking van de Tozo 1-uitkering gebaseerd op het niet voldoen aan het urencriterium, dat vereist dat een zelfstandige minimaal 1.225 uur per jaar aan zijn onderneming besteedt. De ondernemer betwistte deze conclusie en voerde aan dat hij wel aan de voorwaarden voldeed, onderbouwd met diverse documenten zoals aangiftes en een uitdraai van geannuleerde opdrachten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de door de ondernemer overgelegde gegevens onvoldoende duidelijkheid boden om te concluderen dat de gemeente ten onrechte de Tozo 2-uitkering had geweigerd. De rechter benadrukte dat het aan de ondernemer was om concrete en verifieerbare onderbouwing te leveren voor zijn aanvraag. Aangezien de hoorzitting in bezwaar binnen afzienbare tijd zou plaatsvinden, was er op dat moment geen spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de aanbeveling aan de ondernemer om ook andere mogelijkheden, zoals het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), te overwegen.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5131
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. H. Temel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: S.Eljarroudi).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder de over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 verleende uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (hierna te noemen: Tozo 1) ingetrokken en medegedeeld dat het ten onrechte betaalde bedrag van hem zal worden teruggevorderd.
Bij besluit van 10 juli 2020 (bestreden besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlenging van de uitkering (hierna te noemen: Tozo 2) afgewezen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 20 oktober 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De uitspraak van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Verzoeker heeft een bouw- en timmerbedrijf. Hij heeft van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 een Tozo 1-uitkering voor levensonderhoud ontvangen. In het kader van zijn aanvraag voor een Tozo 2-uitkering heeft verweerder een onderzoek ingesteld. Daaruit heeft verweerder geconcludeerd dat verzoeker geen aanspraak kan maken op de Tozo regeling omdat hij niet voldoet aan het urencriterium.
3. Verzoeker voert aan dat hij wel degelijk aan de voorwaarden voldoet. Ter onderbouwing heeft hij (gewijzigde) aangiftes IB, BTW aangiftes en een uitdraai van geannuleerde opdrachten overgelegd.
4. Volgens artikel 1, onder b van de Tozo is iemand zelfstandige in de zin van de regeling als hij ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan de werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep. Omgerekend is dit (afgerond) 23,5 uur per week.
In artikel 2 van de Tozo staat dat algemene bijstand (…) op grond van dit besluit kan worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister (…) en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
De regeling zelf stelt geen nadere eisen aan die verklaring, maar uit de toelichting bij de regeling volgt dat de gemeente de verklaring wel kan beoordelen op geloofwaardigheid en zo nodig andere bewijsstukken kan verlangen of nader onderzoek kan doen naar de vraag of het bedrijf wel echt is geraakt door de coronacrisis.
5. Ten aanzien van het bestreden besluit 1 is allereerst in discussie of verweerder zich op basis van de voorhanden informatie alsnog – derhalve na de eerdere toekenning - op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker niet voldoet aan het urencriterium. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat met invordering van de eerder toegekende en teruggevorderde Tozo 1-uitkering zal worden gewacht totdat op het door verzoeker ingediende bezwaar is beslist. Gelet hierop bestaat er op zichzelf geen spoedeisend belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1.
6. Ook ten aanzien van het bestreden besluit 2 ligt primair de vraag voor of verzoeker voldoet aan het urencriterium. Met verweerder is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de door verzoeker overgelegde gegevens hierover vooralsnog onvoldoende duidelijkheid geven, althans deze gegevens laten zoveel ruimte voor twijfel dat voorshands niet kan worden gezegd dat verweerder de aangevraagde Tozo 2-uitkering ten onrechte heeft geweigerd. Omdat het hier om een aanvraag gaat, mag van verzoeker verlangd worden dat hij – desgevraagd door verweerder - komt met een concrete en verifieerbare onderbouwing. Dat ligt op zijn weg en als hij daarin niet slaagt, ligt dit binnen zijn risicosfeer. Ook op de zitting op 20 oktober 2020 heeft verzoeker onvoldoende opheldering kunnen geven.
7. De voorzieningenrechter ziet daarom op dit moment vooralsnog onvoldoende ruimte voor het treffen van een voorlopige voorziening. De hoorzitting in bezwaar vindt plaats binnen een overzienbare periode en verzoeker zal dan de mogelijkheid hebben om de ontstane ruis op dit punt – alsmede ten aanzien van de vraag of hij ook daadwerkelijk financieel is geraakt door de Corona-crisis – weg te nemen.
8. Ter zitting is ook ter sprake gekomen dat verzoeker nog andere mogelijkheden ter beschikking staan, zoals bijvoorbeeld een beroep op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). De voorzieningenrechter geeft verzoeker in overweging die mogelijkheden ook met verweerder te bespreken.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020 door mr. drs J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.