ECLI:NL:RBNHO:2020:9715

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
C/15/297649 / JU RK 19-2471
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek tot vervanging gezinsvoogd

Op 14 september 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 31 januari 2021, omdat er nog steeds sprake is van een bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige. De gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna te noemen de GI, had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat de gestelde doelen niet zijn behaald. De vader van de minderjarige heeft verzocht om vervanging van de GI, omdat hij zich slecht behandeld voelt en de samenwerking als problematisch ervaart. De kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat vervanging van de GI niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen de ouders en de GI moeizaam verloopt, wat leidt tot een negatieve impact op de minderjarige. De kinderrechter heeft benadrukt dat zowel de ouders als de GI moeten werken aan verbetering van de situatie, en dat individuele hulpverlening voor zowel de vader als de moeder noodzakelijk is. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de ouders inzicht moeten geven in hun hulpverleningstrajecten, zodat dit kan bijdragen aan het gezamenlijk ouderschap en de ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie en Jeugd Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/297649 / JU RK 19-2471 datum uitspraak: 14 september 2020
beschikking verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek vervanging GI
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna te noemen de GI, gevestigd te Alkmaar,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder, wonende te [plaats] ,
[de vader], hierna te noemen de vader, wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 30 december 2019, ingekomen bij de griffie op 31 december 2019 (verlenging ondertoezichtstelling);
  • de beschikking van 24 januari 2020, waarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is verlengd tot 31 juli 2020 en het meer verzochte is aangehouden;
  • de e-mails van de vader van 8 juli en 9 juli 2020;
  • de e-mail met bijlagen van dhr. Van Veen namens de GI van 9 juli 2020;
  • de e-mail van mr. S. Kuijs, de advocaat van de moeder, van 10 juli 2020;
  • de beschikking van 14 juli 2020, waarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ambtshalve is verlengd tot 18 september 2020 en het meer verzochte is aangehouden;
  • de e-mail van [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI van 24 augustus 2020;
  • de e-mail met bijlagen van [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI van 4 september 2020;
  • de brieven van de vader met bijlagen van 4 en 7 september 2020;
  • de e-mail van [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI van 7 september 2020;
  • de e-mail met bijlage van [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI van 10 september 2020;
  • de e-mail van mr. S. Kuijs, de advocaat van de moeder, van 11 september 2020;
  • de brieven met bijlagen van de vader van 11 september 2020.
1.2.
Op 14 september 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, gelijktijdig met het verzoek tot het wijzigen van de zorg- en opvoedingsregeling. Gehoord zijn:
  • de minderjarige [minderjarige] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Kuijs,
  • de vader,
  • een vertegenwoordiger van de GI, [vertegenwoordiger van de GI] ,
  • de regiebehandelaar van [minderjarige] , [regiebehandelaar] (als informant).
1.3.
Door de GI is bezwaar gemaakt tegen Bijlage IV bij de brief van 4 september 2020 van de vader, betreffende de brief “Beloop en advies behandeling [minderjarige] ” van [naam] ). De vader heeft op zijn beurt bezwaar gemaakt tegen het reflectieverslag van [regiebehandelaar] , gevoegd bij de e-mail van [vertegenwoordiger van de GI] van 10 september 2020. De kinderrechter heeft op de zitting deze bezwaren verworpen en beslist dat beide stukken onderdeel uitmaken van de processtukken. Partijen hebben over en weer kennis kunnen nemen van de stukken en zij hebben daarop zowel in woord als geschrift kunnen reageren. Voor zover de brief van [naam] onjuistheden bevat, zijn die gecorrigeerd in zijn brief van 11 september 2020, gevoegd als bijlage C bij de brief van de vader van 11 september 2020.
1.4.
De vader heeft ter zitting het woord gevoerd aan de hand van door hem overgelegde pleitnotities.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 31 januari 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling laatstelijk bij beschikking van 14 juli 2020 is verlengd tot 18 september 2020.

3.De verzoeken

3.1.
De GI heeft verzocht om het aangehouden deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] toe te wijzen. De GI heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Het is niet gelukt om de gestelde doelen in het kader van de ondertoezichtstelling te behalen. De GI heeft in januari 2020 in samenspraak met de ouders en de hulpverlening een hulpverleningstraject uitgestippeld. Er zijn diverse overleggen met de ouders, [minderjarige] en de betrokken hulpverleners van Koel & Co ingepland om tot afspraken te komen en de juiste randvoorwaarden te creëren voor de uitvoering van een ‘exposuretraject’ voor de omgang van [minderjarige] en de vader. Dit traject is vastgelopen, deels door vertraging in verband met de coronacrisis en deels door niet goed verlopen herstelgesprekken tussen [minderjarige] en de vader. Systeemgesprekken zijn niet van de grond gekomen omdat er geen hulpverlener is gevonden om dit te begeleiden. Onderzoek naar signalen van oudervervreemding is door misverstanden niet uitgevoerd, maar er zijn wel gronden voor nader persoonlijkheidsonderzoek en mogelijk behandeling van de vader. Opvoedondersteuning heeft minimaal plaatsgevonden vanwege de focus op het exposuretraject en de beperkingen door de coronacrisis. De persoonlijke hulpverlening voor [minderjarige] is gestopt omdat [minderjarige] niet meer mee wilde werken. Tot slot is het ouderschapsplan nog niet gereed en wordt de zin van de inzet van Ouderschap Blijft betwijfeld. Verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk om te werken aan de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] .
3.2.
De vader heeft verzocht de GI te vervangen door een andere GI. De vader voelt zich overgeleverd aan de willekeur van de GI en de gezinsvoogd, die hem van meet af aan slecht gezind is. De samenwerking is slecht en dat is niet in het belang van [minderjarige] . De vader loopt bij de huisarts vanwege geestelijke klachten, die zijn te relateren aan de GI. Het contact met de hulpverleners verloopt volgens de vader prima, maar de vader ervaart de manier waarop de gezinsvoogd met hem omgaat als voortdurend stigmatiserend.
3.3.
De GI heeft tot verweer gevoerd dat de opstelling van de vader bij een andere GI ook tot problemen in de samenwerking zal leiden. Vervanging van de GI is dus niet zinvol.

4.Het standpunt van belanghebbenden

Het standpunt van de minderjarige [minderjarige]
4.1.
heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij het liefst geen verlenging van de ondertoezichtstelling wil. Ook wil [minderjarige] geen contact meer met zijn vader, [minderjarige] is van mening dat twee keer per jaar teveel is. Als de kinderrechter besluit dat er wel contact tussen [minderjarige] en de vader moet blijven, dan wil [minderjarige] dit alleen als het contact begeleid plaatsvindt. Sinds er geen omgang meer is heeft [minderjarige] het gevoel dat het beter gaat en dat het rustiger is in zijn hoofd. Hij kan zich nu op zijn huiswerk focussen. Tot slot wil [minderjarige] graag dat de vader de foto’s van [minderjarige] op Instagram verwijdert. Het gaat om een Instagram account op naam van [minderjarige] , dat de vader beheert.
Het standpunt van de vader
4.2.
De vader heeft aangegeven dat hij [minderjarige] enorm mist en dat het hem pijn doet dat hij op dit moment geen vader-zoon relatie met hem kan onderhouden. Voor de vader is het lastig om erachter te komen waarom [minderjarige] hem niet vertrouwt. De vader heeft het gevoel dat hij zichzelf niet kan zijn en hij voelt zich niet integer behandeld. Ook ervaart de vader dat hij wordt geminacht in zijn vaderrol, alsof hij zich niet zou willen openstellen voor de gevoelens van [minderjarige] . De vader ervaart een discrepantie tussen de persoonlijke opvatting van de gezinsvoogd en die van de hulpverleners, waardoor hij een neutrale grondhouding aan de zijde van de gezinsvoogd mist. De vader betreurt het dat aan de Rapportage Psychologisch Onderzoek van [naam] geen opvolging wordt gegeven en het verbaast de vader dan ook dat voor hem een therapie (CGT) wordt aanbevolen, terwijl hij het in de ogen van de hulpverleners prima doet. De vader hoopt dat de moeder tot het besef komt dat zij levenslang de ouders van [minderjarige] zijn en dat de moeder hem als vader daarin zal toelaten. De vader denkt dat het nuttig is om de ondertoezichtstelling te verlengen, maar dan wel op een andere manier, waarbij op gelijkwaardig niveau met elkaar wordt omgegaan en heldere afspraken en doelstellingen worden opgesteld. De vader is bereid om mee te werken aan individuele hulpverlening, maar vraagt zich af wat het voor hem oplevert en wat er precies mis met hem zou zijn. Op die vragen krijgt de vader geen antwoord, waardoor de vader niet weet wat er van hem verwacht wordt. Daarmee zijn de resultaten ook niet meetbaar.
Het standpunt van de moeder
4.3.
Door of namens de moeder is naar voren gebracht dat de moeder zich zorgen maakt en er weinig vertrouwen in heeft dat het beter zal gaan, zowel met als zonder een verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder heeft het idee dat zij het niet goed doet in de ogen van de vader, terwijl de hulpverlening constateert dat zij op de juiste manier handelt. Zij vindt het dan ook jammer dat de vader dit niet inziet.
De advocaat van de moeder vraagt zich af of de situatie over een paar maanden wezenlijk anders zal zijn geworden en of [minderjarige] dan opeens wel gemotiveerd zal zijn. [minderjarige] moet rust
krijgen en de vader moet individuele hulpverlening krijgen, en daarvan is al gezegd dat dat jaren in beslag kan nemen. De komende maanden moeten gebruikt worden om te onderzoeken of de ondertoezichtstelling kan worden afgesloten.
4.4.
Tot slot is de moeder het niet eens met het verzoek om de GI te vervangen, omdat de huidige gezinsvoogd iemand is waar [minderjarige] vertrouwen in heeft en [minderjarige] in het verleden meerdere malen in zijn vertrouwen is geschaad door hulpverleners. Als de GI wordt vervangen, betekent dit dat [minderjarige] weer vertrouwen moet opbouwen, nieuwe mensen moet leren kennen en opnieuw zijn verhaal moet doen. De moeder acht vervanging van de GI dan ook niet in het belang van [minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
Uit de verkregen informatie en het verhandelde ter zitting volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het is de kinderrechter gebleken dat [minderjarige] nog altijd in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De afgelopen periode is onvoldoende voortgang geboekt in het bereiken van de doelen zoals opgenomen in de beschikking van 24 januari 2020 en het gezinsplan. Geconstateerd moet worden dat de coronacrisis, de zeer moeizame samenwerking tussen de ouders en tussen de vader en de gezinsvoogd en het vastlopen van het exposuretraject, daar in belangrijke mate debet aan zijn.
5.2.
Op dit moment zijn de bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] waaraan in ieder geval gewerkt moet worden:
  • de ernstig verstoorde samenwerking tussen de ouders, waar [minderjarige] last van heeft en waardoor hij zich in een loyaliteitsconflict bevindt;
  • de beperkte omgang tussen [minderjarige] en de vader en de onduidelijkheid over de omgangsregeling;
  • de (emotionele) onveiligheid die [minderjarige] ervaart in het contact met zijn vader;
  • de signalen van ouderonthechting die [minderjarige] vertoont;
  • de trauma’s van [minderjarige] waarvoor hij niet behandeld wordt.
5.3.
De kinderrechter heeft er gezien het wantrouwen tussen de ouders en het verloop van de ondertoezichtstelling geen vertrouwen in dat de ouders onder eigen verantwoordelijkheid en in goed overleg beslissingen kunnen nemen en afspraken kunnen maken die in het belang van [minderjarige] zijn. Het vrijwillig kader is dus niet toereikend om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen.
5.4.
De kinderrechter overweegt ten aanzien van de uitvoering van de ondertoezichtstelling in de komende periode nog het volgende. Uit het psychologisch onderzoek van [naam] d.d. 22 april 2020 komt naar voren dat het noodzakelijk is het accent van de hulpverlening te verschuiven van pedagogische begeleiding en behandeling van [minderjarige] naar de ouderschapsproblematiek en de daarin bestaande disfunctionele gedachten en gedragingen. De rigiditeit in de denkpatronen van en de communicatie tussen de ouders lijken een dominante rol te spelen ten aanzien van de kindfactoren. Anders gezegd: als de relatie tussen de ouders verbetert, zou dit ook de relatie van [minderjarige] met de vader moeten verbeteren. Het is daarom noodzakelijk dat de ouders eerst individuele hulpverlening aangaan en vervolgens gaan werken aan gezamenlijk ouderschap om de spanningen tussen hen te verminderen. Pas daarna kan verdere individuele hulpverlening voor [minderjarige] aan de orde zijn, waarbij gedacht wordt aan traumaverwerking, het versterken van zijn probleemoplossend vermogen en het ontwikkelen van emotionele coping strategieën.
5.5.
De moeder dient met individuele hulpverlening te werken aan haar denkpatronen en emotionele weerbaarheid, omdat de door haar ervaren emoties in het contact met de vader bij haar leiden tot vermijding, afhankelijkheid, spanning en contactblokkade. Het risico bestaat dat haar coping strategie, die zich onder meer uit in een koele en neutrale opstelling richting de vader, door [minderjarige] wordt opgepikt en bij hem levende negatieve overtuigingen over de vader bevestigt. Ter zitting is naar voren gekomen dat de moeder al met hulpverlening is gestart en dat dit traject deels is afgerond.
5.6.
Voor de vader geldt eveneens dat hij met individuele hulpverlening aan de slag moet. In zijn geval is die hulpverlening nog niet van de grond gekomen. Hij zal moeten werken aan zijn frustratietolerantie, controledwang en aanvallende houding. Gebleken is immers dat dit geen effectieve coping strategieën zijn in de samenwerking met de moeder en gezinsvoogd/hulpverlening en dat zijn opstelling niet bijdraagt aan contactherstel met [minderjarige] . Omdat deze patronen langdurig aanwezig zijn, is diagnostiek (persoonlijkheidsonderzoek) en behandeling aangewezen. Hierbij dient in elk geval aandacht te zijn voor rigiditeit en disfunctionele gedachten en zelfreflectie en mentaliserend vermogen. De vader dient de GI te betrekken bij het formuleren van de hulpvraag, om zeker te stellen dat de uitkomsten kunnen bijdragen aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
5.7.
Beide ouders dienen de GI inzicht te geven in hun hulpverleningstraject en de uitkomsten daarvan, zodat de daaruit verkregen inzichten meegenomen kunnen worden in het vervolgtraject, dat zal zijn gericht op het vormgeven van gezamenlijk ouderschap (systeemtherapie en/of Ouderschap Blijft) en het onderzoeken van de signalen van ouderonthechting. Duidelijk is in ieder geval dat gewerkt moet worden aan ontwapening van wederzijds wantrouwen, verbetering van de communicatie, een houding van geven en nemen, vermindering van rigiditeit en beëindiging van de chronische strijd. Het afmaken van het ouderschapsplan kan hierbij tevens aan bod komen.
5.8.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen tot 31 januari 2021, zoals verzocht.
5.9.
De vader heeft in zijn brief van 4 september 2020 nog een aantal verzoeken of wensen geformuleerd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling, zoals welke stappen en onderzoeken op welk moment volgens hem uitgevoerd dienen te worden, het opnemen van een tijdpad en toetsmomenten in de beschikking en het opleggen van sancties aan de GI als niet aan de bij beschikking te stellen eisen wordt voldaan. De kinderrechter vat dit op als verzoeken te beslissen op geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen (artikel 1:262b BW). Voor zover daarop in het voorgaande nog niet is beslist, wijst de kinderrechter deze verzoeken af. De kinderrechter benadrukt in dit verband dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling is opgedragen aan de GI (zie ook artikel 3.2, eerste lid, in verbinding met artikel 3.5, eerste lid, van de Jeugdwet). Het vaststellen van concrete werkdoelen, tijdpaden en het bepalen van in te zetten interventies is dus in beginsel aan de GI, (bij voorkeur) in overleg met de ouders. De kinderrechter ziet in deze zaak geen aanleiding daarin te interveniëren op de door de vader gewenste wijze. Verder bestaat er geen wettelijke grondslag voor het door de kinderrechter opleggen van sancties aan de GI. Dit zou ook de omgekeerde wereld zijn. Het zijn namelijk de ouders die, onder regie van de GI, aan het werk moeten om de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige weg te nemen en niet andersom.
Ten aanzien van het verzoek tot vervanging van de GI
5.10.
Met betrekking tot het verzoek van de vader om (de kinderrechter begrijpt: op grond van artikel 1:259 BW) een andere GI en daarmee een andere gezinsvoogd aan te stellen, overweegt de kinderrechter als volgt.
5.11.
Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat de verhouding tussen de vader en de gezinsvoogd onder hoogspanning staat. De samenwerking tussen de vader en de gezinsvoogd verloopt zeer moeizaam, waarbij sprake is van een dynamiek die leidt tot veel e-mailverkeer en lange uiteenzettingen over en weer, met doelen en planningen die met regelmaat niet gehaald worden. Dit leidt dan weer tot nieuwe uitwisselingen en slurpt energie van de betrokkenen, maar levert voor [minderjarige] uiteindelijk niets op.
Daar staat tegenover dat vervanging van de GI zou betekenen dat een nieuwe organisatie en gezinsvoogd zich het zeer uitgebreide dossier eigen zal moeten maken, wat ongetwijfeld tot vertraging zal leiden. Verder zou dat betekenen dat [minderjarige] geconfronteerd wordt met een nieuwe gezinsvoogd, terwijl [minderjarige] een goede verstandhouding heeft met de huidige gezinsvoogd en hij in de loop der tijd al met zeer veel hulpverleners en jeugdzorgprofessionals in aanraking is gekomen. Dit roept inmiddels ook weerstand bij hem op. De kinderrechter acht vervanging van de GI gelet op het voorgaande niet in het belang van [minderjarige] en wijst het verzoek af.
5.12.
De kinderrechter doet de GI wel de suggestie aan de hand om een extra jeugdbeschermer in te zetten voor de vader, naast de huidige gezinsvoogd, om het huidige negatieve patroon tussen de vader en de gezinsvoogd te doorbreken. De tweede jeugdbeschermer kan als contactpersoon voor de vader dienen en zorgen dat de communicatie wordt beperkt tot het noodzakelijke.
Procesorde
5.13.
De kinderrechter heeft zich in deze zaak geconfronteerd gezien met een grote hoeveelheid aan stukken, die tot zeer kort voor de zitting zijn ingediend, zowel van de zijde van de GI, als van de vader en de (advocaat van de) moeder. In het belang van de goede procesorde en een behoorlijke instructie van de zaak wijst de kinderrechter partijen er nadrukkelijk op dat bij een eventuele volgende mondelinge behandeling de stukken waarop zij zich wensen te beroepen een week vóór die behandeling moeten zijn ingediend. Alleen een verweerschrift kan tot aan de zitting worden ingediend. Ten aanzien van stukken die later worden ingediend zal de kinderrechter de beslissing nemen die hem geraden voor komt. Dit kan betekenen dat stukken buiten beschouwing blijven.
6.
De beslissing
De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , tot 31 januari 2021;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het verzoek van de vader tot vervanging van de GI af;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Drenth, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Klaver als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 september 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Amsterdam