ECLI:NL:RBNHO:2020:9729

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
8078566 \ CV EXPL 19-14671
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en de toetsing van algemene voorwaarden van de vervoerder

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen British Airways PLC wegens compensatie voor een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Londen op 12 juni 2019. De passagier, vertegenwoordigd door AirHelp, vorderde een bedrag van € 250,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De vervoerder heeft de vordering niet betwist, maar stelde dat de passagier rauwelijks had gedagvaard door zich direct tot een derde partij te wenden zonder eerst contact op te nemen met de vervoerder zelf. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vordering tot betaling van compensatie toewijsbaar is, aangezien de vervoerder de vertraging niet heeft weersproken.

De kantonrechter heeft ook de algemene voorwaarden van de vervoerder beoordeeld, met name artikel 18, dat stelt dat passagiers eerst rechtstreeks contact moeten opnemen met de vervoerder voordat zij een derde partij inschakelen. De rechter oordeelde dat dit beding als oneerlijk moet worden aangemerkt, omdat het de rechten van de consument verstoort en het indienen van een vordering belemmert. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de vervoerder opgelegd, omdat deze ongelijk kreeg in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8078566 \ CV EXPL 19-14671
Uitspraakdatum: 11 november 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof en mr. E.J. Hoekstra
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
British Airways PLC
gevestigd te Harmondsworth (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 12 augustus 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Londen (Verenigd Koninkrijk) op 12 juni 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagier is meer dan drie uur later op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
AirHelp heeft namens de passagier compensatie gevorderd van de vervoerder in verband met de voornoemde vertraging. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.4.
Namens AirHelp heeft de gemachtigde op 8 juli 2019 schriftelijk aangemaand tot betaling over te gaan uiterlijk twee weken later, aan welke aanmaning de vervoerder geen gevolg heeft gegeven.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering niet. Zij meent echter wel dat sprake is van rauwelijks dagvaarden. Op grond van artikel 18 van haar algemene voorwaarden had de passagier rechtstreeks contact op moeten nemen met de vervoerder en had hij haar 28 dagen de tijd moeten geven om te antwoorden op de vordering van de passagier. Nu de passagier dat niet heeft gedaan, maar zich direct gewend heeft tot een derde partij, heeft hij in strijd met de algemene voorwaarden van de vervoerder gehandeld. Daarnaast is niet gebleken van enige correspondentie voorafgaand aan het betekenen van de onderhavige dagvaarding. Onder die omstandigheden meent de vervoerder dat de onderhavige procedure voorkomen had kunnen worden en zijn de kosten aan de zijde van de passagier nodeloos gemaakt. De vervoerder verzoekt daarom de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft de vordering van de passagier tot betaling van compensatie vanwege de vertraagde vlucht niet weersproken. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onweersproken toewijsbaar.
5.3.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De passagier heeft onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.4.
Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat de passagier in strijd met haar algemene voorwaarden heeft gehandeld door zich meteen tot een derde partij te wenden voor het indienen van de compensatievordering bij de vervoerder. De vervoerder beroept zich daarbij op artikel 18 van haar algemene voorwaarden, en meer in het bijzonder op de volgende bepalingen:
5.5. “18
“18a1) You must submit your claim for compensation directly to us and allow us 28 days (or such time as permitted by applicable law, whichever is the shorter) to respond you your claim, before you engage a third party to make a claim on your behalf. Claims can be submitted online or by writing tot he Customer Relations Department.
18a2) Nothing in this clause prevents you from consulting a legal advisor or other third party company before your submit your claim directly to us under clause 18a1) above.
18a3) We will not deal with any claim submitted by a third party company on your behalf if you have not first followed the process in clause 18a1) above.”
5.6.
De overeenkomst tussen de vervoerder en de passagier moet worden aangemerkt als een consumentenovereenkomst als bedoeld in Richtlijn 93/13/EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn). De vervoerder is immers een rechtspersoon die handelt in het kader van haar privaatrechtelijke bedrijfsactiviteit en de passagier is een natuurlijk persoon, waarvan niet is gebleken dat zij bedrijfs- of beroepsmatig handelt. In artikel 3 van de richtlijn is bepaald dat een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld – de vervoerder heeft dit niet gesteld – als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter is dan ook verplicht om ambtshalve na te gaan of het beding, waarop de vervoerder zich beroept, oneerlijk is in de zin van de richtlijn, en moet dat beding vernietigen indien het beding oneerlijk is (Hoge Raad, 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691).
5.7.
De passagier doet bij repliek een beroep op de oneerlijkheid van het beding, omdat het volgens haar een belemmering vormt voor de indiening van de vordering. Het beding waarop de vervoerder zich in deze procedure beroept (artikel 18 van haar algemene voorwaarden), houdt onder meer in dat een beroep op compensatiebetaling op grond van de Verordening door de vervoerder niet in behandeling wordt genomen, indien de passagier zich bij de indiening van deze claim laat vertegenwoordigen door een derde. Eerst nadat de vervoerder de vordering heeft afgewezen of niet binnen 28 dagen heeft gereageerd, kan de passagier – aldus de vervoerder – een derde inschakelen om een vordering te innen. De vervoerder voert in deze procedure aan dat van het voorgaande geen sprake is geweest.
5.8.
De vervoerder voert in haar conclusie van dupliek aan dat het beding er niet op gericht is om de passagiers van de rechter af te houden. Daarbij sluit artikel 18 van de algemene voorwaarden uitdrukkelijk niet uit dat de passagiers voorafgaand aan de indiening van de vordering bij adviseurs te rade gaan. De vervoerder vraagt enkel dat passagiers eerst zelf met de vervoerder contact opnemen, in plaats van het contact meteen via een jurist of andere gemachtigde te laten verlopen. Nu de passagier al het contact via AirHelp heeft laten verlopen, is de onderhavige procedure volgens de vervoerder onnodig aanhangig gemaakt. De procedure wordt enkel doorgezet door de gemachtigde van de passagier in het kader van diens verdienmodel, aldus de vervoerder. Niet gebleken is dat de vervoerder door het contact via de gemachtigde van de passagier te laten verlopen wordt benadeeld. De bepaling heeft kennelijk tot doel het uitschakelen van claimbureaus, doch dit mag nimmer ten koste gaan van de rechten van een consument. Daarbij komt dat niet duidelijk is waarom een passagier zich wel mag laten adviseren door een gemachtigde, maar deze gemachtigde mag vervolgens niet online of per brief de compensatievordering indienen. Wat daarbij het probleem voor de vervoerder is, is onduidelijk gebleven.
5.9.
Het staat de vervoerder wel vrij om aan haar passagiers mee te geven dat wanneer passagiers rechtstreeks een compensatievordering bij haar indienen dit tot een snellere afwikkeling van de claim leidt, maar de vervoerder mag daar niet de voorwaarde aan verbinden dat de claim niet in behandeling wordt genomen indien de passagier zich daarbij laat vertegenwoordigen door een gemachtigde. Het laten bijstaan door een gemachtigde is een recht dat de consument heeft. De vervoerder heeft geen gerechtvaardigd belang om deze bijstand aan de consument te ontzeggen met daaraan ook nog eens gekoppeld de bepaling dat de claim niet zal worden behandeld (zie artikel 18a3 van die voorwaarden). Door op deze wijze het recht op bijstand aan de consument te ontzeggen, wordt het evenwicht ten nadele van de consument verstoord. Het is ook aannemelijk te achten dat de vervoerder zelf bij de afhandeling van claims wel gebruik maakt van ter zake deskundigen. Door vervolgens in deze procedure aan te voeren dat de passagier, nu deze zich direct heeft laten bijstaan door een gemachtigde, de proceskosten nodeloos heeft gemaakt, is duidelijk dat de vervoerder met deze bepaling louter de bedoeling heeft de rechten van de consument te beperken. Op grond van de bijlage bij de Richtlijn 93/13 punt 1, sub q van die bijlage (de zgn. blauwe lijst) worden bedingen, die tot doel of gevolg hebben het indienen van een beroep of het instellen van een rechtsvordering door de consument te beletten of te belemmeren, vermoed oneerlijk te zijn. Gelet op het hiervoor overwogene is de kantonrechter van oordeel dat artikel 18 van de algemene voorwaarden van de vervoerder als een oneerlijk beding moet worden aangemerkt, zodat deze bepaling moet worden vernietigd en buiten toepassing dient te blijven.
5.10.
Ten slotte heeft de vervoerder aangevoerd dat niet gebleken is dat voorafgaand aan de betekening van de dagvaarding met de vervoerder is gecorrespondeerd, zodat rauwelijks is gedagvaard. Dat standpunt deelt de kantonrechter niet. De gemachtigde van de passagier heeft bij dagvaarding gesteld dat voorafgaand aan de betekening van de dagvaarding AirHelp namens de passagier compensatie heeft gevorderd in verband met de vertraging. De vervoerder heeft op 21 juni 2019 hierop gereageerd. Vervolgens heeft de gemachtigde op 8 juli 2019 een claim voor compensatie gestuurd, waarop niet is gereageerd. Bij conclusie van repliek zijn zowel de claim, de reactie van de vervoerder als de schriftelijke sommatie van 8 juli 2019 overgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter is er dan ook van rauwelijks dagvaarden geen sprake.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat zij ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juni 2019 tot aan de dag van voldoening algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 81,00;
salaris gemachtigde € 144,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter