ECLI:NL:RBNHO:2020:9820

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
15.251295-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor het transformeren en verhandelen van vuurwapens met bijzondere voorwaarden

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een forse voorwaardelijke jeugddetentie van 281 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De zaak betreft het medeplegen van het transformeren en verhandelen van vuurwapens, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte gas/alarmpistolen heeft besteld in Tsjechië, deze heeft omgebouwd tot vuurwapens en vervolgens heeft verhandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten die in strijd zijn met de Wet wapens en munitie, en heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een posttraumatische stress-stoornis. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de jeugdreclassering en een contactverbod met de medeverdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kans op herhaling kleiner is wanneer de verdachte een intensieve behandeling ondergaat, en dat een onvoorwaardelijke detentie van enkele maanden de positieve ontwikkeling van de verdachte zou doorkruisen. De uitspraak is gedaan na een zitting met gesloten deuren op 12 november 2020, waar de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.J.C. Engels, aanwezig waren, evenals de officier van justitie, mr. M.J.A. Colijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15.251295-19
Uitspraakdatum: 26 november 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 12 november 2020 in de zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.J.C Engels, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 februari 2019 tot en met
18 oktober 2019 te Alkmaar en/of Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer vuurwapens,
- waaronder ongeveer 75, in ieder geval een grote hoeveelheid, vuurwapens van het merk Ekol, Volga Cal 9 mm P.A.K. en/of
- één vuurwapen van het merk FN Browning 1922 en/of zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie voorhanden heeft gehad;
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 februari 2019 tot en met 18 oktober 2019 te Alkmaar en/of Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer vuurwapens, waaronder ongeveer 75, in ieder geval een grote hoeveelheid, vuurwapens van het merk Ekol, Volga Cal 9 mm P.A.K., zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool heeft vervaardigd en/of getransformeerd;
3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 februari 2019 tot en met
18 oktober 2019 te Alkmaar en/of Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer vuurwapens, waaronder ongeveer 75, in ieder geval een grote hoeveelheid, vuurwapens van het merk Ekol, Volga Cal 9 mm P.A.K., zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool heeft overgedragen;
4
hij op of omstreeks 18 oktober 2019 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten één vuurwapen van het merk Bruni (BBM) model Minigap, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten. Zij acht op grond van het dossier en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, bewezen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en aan het medeplegen van - kort gezegd - het transformeren van gas/alarmpistolen tot vuurwapens geschikt om scherpe patronen mee af te schieten en het verhandelen ervan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Feiten 1, 2 en 3:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2020;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisant T-667 (dossierpagina’s 24 t/m 33);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (pseudokoop) van 15 oktober 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisanten S127 en S128, medeondertekend door verbalisant [verbalisant 1] (dossierpagina’s 89 t/m 92);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (pseudokoop) van 21 oktober 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisanten S127 en S128, medeondertekend door verbalisant [verbalisant 1] (dossierpagina’s 111 en 112);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (determinatie wapen) van 21 oktober 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbailisant 2] (dossierpagina’s 134 t/m 137);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek wapen van
13 januari 2020, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , materiedeskundige wapens (dossierpagina’s 162 e.v.);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (informatie
GLS) van 25 oktober 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 4]
(dossierpagina’s 39 en 40);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 17 januari 2020, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] , afgelegd tegenover verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] (dossierpagina’s 321 e.v.);
Feit 4:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2020;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 19 oktober 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] op 18 oktober 2019 (dossierpagina’s 243 t/m 245);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek wapen van
31 december 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , materiedeskundige wapens (dossierpagina’s 213 t/m 216).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat

1.hij in de periode van 27 februari 2019 tot en met 18 oktober 2019 te Alkmaar en/of Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten vuurwapens van het merk Ekol en één vuurwapen van het merk FN Browning 1922, voorhanden heeft gehad;

2.
hij in de periode van 27 februari 2019 tot en met 18 oktober 2019 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander, wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten vuurwapens van het merk Ekol, zijnde vuurwapens in de vorm van pistool heeft getransformeerd;
3.
hij in de periode van 27 februari 2019 tot en met 18 oktober 2019 te Alkmaar en/of Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten vuurwapens van het merk Ekol, zijnde vuurwapens in de vorm van een pistool heeft overgedragen;
4.
hij op 18 oktober 2019 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten één vuurwapen van het merk Bruni (BBM) model Minigap, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
2.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
3.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapen en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. De officier van justitie is van mening dat vanwege de ernst van de feiten en de aangescherpte richtlijnen voor de bestraffing van dit soort feiten met vuurwapens, ook voor minderjarigen, een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur passend is. In jeugdstrafzaken dient het belang van de minderjarige te worden meegewogen, maar in dit geval gaat het om zware criminaliteit en moet ook worden gekeken naar het belang van de maatschappij bij recidivebeperking en generale preventie.
De officier van justitie houdt bij haar strafeis rekening met het advies van de deskundige om verdachte vanwege zijn persoonlijkheidsproblematiek verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Ze is echter van mening dat de noodzakelijke behandeling die verdachte moet krijgen om tot gedragsverandering te komen, ook kan starten ná een detentie omdat het, gelet op de ernst van de feiten, passend is dat verdachte nog enige tijd teruggaat naar de Justitiële Jeugdinrichting (hierna: JJI). In de JJI kan hij profiteren van de structuur en zijn er ook mogelijkheden voor verdachte om aan zichzelf te werken. De officier van justitie is ten slotte van mening dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden zoals vermeld in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is met de officier van justitie van mening dat sprake is van zeer ernstige feiten. Verdachte is desondanks toch vrij snel geschorst uit de voorlopige hechtenis, mede vanwege zijn persoonlijke omstandigheden. Sindsdien heeft hij zich keurig gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. De raadsvrouw vindt dat bij de strafoplegging ook moet worden meegewogen dat verdachte goed heeft meegewerkt aan het onderzoek en eerlijk is geweest, ook over zijn eigen aandeel in de feiten. De raadsvrouw vraagt, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en het feit dat hij first offender is, oplegging van een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden en eventueel nog een onvoorwaardelijke werkstraf. Tenslotte verzoekt de raadsvrouw kritisch te kijken naar het verzochte contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte en de medeverdachte kennen elkaar van jongs af aan. Ze zijn elkaars beste vrienden en heel belangrijk voor elkaar, ook in positief opzicht. Het huidige contactverbod valt hen erg zwaar.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn beste vriend gas/alarmpistolen en munitie besteld in Tsjechië, deze getransformeerd tot vuurwapens die geschikt zijn om scherpe patronen mee af te vuren en deze vuurwapens met bijhorende, eveneens getransformeerde, munitie vervolgens doorverkocht. Verdachte heeft door zijn handelen de veiligheid van mensen in gevaar gebracht. Door het in omloop brengen en houden van vuurwapens in de samenleving versterkt verdachte de gevoelens van onveiligheid in die samenleving. Deze illegale wapens kunnen bovendien in handen vallen van criminelen die daarmee strafbare feiten, waaronder levensdelicten, kunnen plegen. Verdachte heeft daar blijkbaar op geen enkel moment bij stil gestaan en zich niets aangetrokken van deze gevaren en de nadelige gevolgen ervan voor de maatschappij. Hij heeft uitsluitend gedacht aan de winst die hij met deze handel kon maken.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij geen besef heeft getoond voor de grote gevaren die deze wapens met zich brengen en het doel waarmee ze door de kopers konden worden gebruikt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
21 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
- het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 14 januari 2020, uitgebracht door
[GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog.
- de over de verdachte uitgebrachte rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), waaronder het meest recente rapport van 3 november 2020, uitgebracht door [naam] , tevens inhoudende een strafadvies.
Uit het Pro Justitia rapport komt onder meer naar voren dat verdachte vanwege een bij hem vastgestelde posttraumatische stress-stoornis als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, omdat deze stoornis van invloed was op zijn gedrag en zijn keuzes ten tijde van het hem ten laste gelegde. Daarnaast is verdachtes zelfbeeld vermoedelijk aangetast als gevolg van de vele ervaringen van onveiligheid en onmacht in zijn gezinsgeschiedenis. Als gevolg hiervan probeert hij nu via versterkte geldingsdrang zijn zelfbeeld te herstellen. Hij lijkt een identiteit te willen verwerven van macht en potentie, vooral op basis van materieel bezit. Deze geldingsdrang maakt verdachte vatbaar voor normoverschrijdend en crimineel gedrag, waaraan hij een identiteit kan ontlenen. Dit kan een medebepalende rol hebben gespeeld tijdens de handel in vuurwapens. Verder vertoont de gewetensontwikkeling van verdachte lacunes, in de zin dat hij er toe kan overgaan om zijn normhantering aan te passen en zichzelf grensoverschrijdend gedrag toe te staan. Hierdoor fungeert zijn moreel besef verminderd als rem op het overgaan tot grensoverschrijdend en/of agressief gedrag. Bovendien is hij sterk gericht op zijn eigenbelang en kan zijn empathie in benadeelden/slachtoffers op momenten tekortschieten om hem te remmen in het vervullen van zijn eigen behoeften, ook al is dit door middel van delictgedrag. De kans op toekomstig delictgedrag kan ontstaan als de binding van verdachte met een opleiding en daarmee een prosociale toekomst, gering blijft én als de basale onveiligheid die verdachte ervaart, als gevolg van de traumatische gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt, onbehandeld blijft. Beschermende factoren in het leven van verdachte zijn de pleegouders van verdachte en het feit dat er toezicht is vanuit de jeugdreclassering. Omdat er verder weinig beschermende factoren zijn, wordt het recidiverisico ingeschat als hoog.
Vanwege de geconstateerde problematiek, het als hoog ingeschatte risico op recidive alsmede voor een zo gunstig mogelijke bijsturing van de verdere ontwikkeling van verdachte, is interventie in de vorm van specialistische behandeling noodzakelijk. Een aanmelding bij een instelling waar specialistische (ambulante) behandeling mogelijk is, gericht op de voor verdachte belangrijke behandeldoelen, wordt hierom geadviseerd. Verder wordt geadviseerd om de begeleiding van verdachte te laten plaatsvinden in een verplicht kader gezien zijn weerstand tegen bemoeienis en het negatieve beeld dat verdachte heeft van de hulpverlening. Het toezicht zou kunnen worden uitgevoerd door de jeugdreclassering, opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Uit het rapport van de Raad van 3 november 2020 blijkt onder meer dat de Raad met de deskundige van mening is dat door behandeling van verdachte de kans op herhaling wordt verkleind. Aanvankelijk was de Raad van mening dat een forensische behandeling door de GGZ NH nodig was. Inmiddels is er een goede behandelrelatie tussen verdachte en de orthopedagoog van de Opvoedpoli ontstaan en vinden de betrokkenen het schadelijk als verdachte bij een andere behandelaar opnieuw zou moeten starten. Gebleken is dat verdachte profiteert, in kleine stappen, van de geboden behandeling en dat er een (lichte) verschuiving in zijn denkpatronen plaatsvindt.
De Raad vindt het voor het voorkomen van herhaling en voor de verdere ontwikkeling van verdachte van groot belang dat de behandeling voortgaat en wordt uitgebouwd.
Verdachte wordt op dit moment vanuit de Opvoedpoli een forensische module aangeboden, wat eerder niet kon. Geadviseerd wordt daarom de voortzetting van de huidige behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen bij een voorwaardelijke jeugddetentie. Als bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd: een meldplicht bij de jeugdreclassering, het meewerken aan het vinden en behouden van een dagbesteding en een contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte] . Het is van belang dat de jeugdreclassering de voortgang van de behandeling, de schoolgang, de vrijetijdsbesteding en de vriendenkeuze van verdachte kan monitoren en dit met hem kan bespreken en er afspraken over kan maken. Als het strafadvies niet toereikend wordt bevonden, wordt geadviseerd om verdachte aanvullend een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Het is niet in het belang van verdachte dat hij opnieuw gedetineerd raakt want dit zal zijn positieve ontwikkelingen zeker doorkruisen en hem weer in contact brengen met antisociale jongeren en het antisociale denken.
Ter terechtzitting heeft [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad onder meer verklaard dat verdachte de afgelopen maanden een goede omslag heeft gemaakt. Hij heeft door zijn moeilijke familieomstandigheden een behoorlijke achterstand in zijn leven opgelopen, maar het gaat nu beter, wat mede te danken is aan zijn pleegouders. Er zijn nog wel zorgen over hoe makkelijk verdachte praat en denkt over de tenlastegelegde feiten en daarom is de behandeling van groot belang, zodat hij leert anders te denken. Verder is de omgang van verdachte met de medeverdachte en tegelijk zijn beste vriend zorgelijk omdat uit de feiten blijkt dat zij elkaar ook in negatief opzicht beïnvloeden. Aan de andere kant is duidelijk hoe belangrijk zij voor elkaar zijn en hoe hecht hun band is. Zowel verdachte als de medeverdachte dienen echter eerst in mentaal opzicht sterker te worden voor er weer contact kan zijn om de kans op negatieve beïnvloeding zo klein mogelijk te maken. Geadviseerd wordt daarom om de duur van het contactverbod te laten bepalen door de betrokken jeugdreclasseerder, omdat zij het meest zicht heeft op de ontwikkeling van verdachte. Een flinke voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur met bijzondere voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, wordt als meest passend geacht. De Raad denkt niet dat een onvoorwaardelijke werkstraf in pedagogisch opzicht nog iets toevoegt. Bovendien bestaat de kans dat verdachte overvraagd wordt wanneer hij naast zijn opleiding en andere interventies, ook nog een werkstraf moet verrichten.
strafmaat
Verdachte heeft zich samen met zijn beste vriend bezig gehouden met het inkopen van wapens en munitie uit Tsjechië en het transformeren en verhandelen ervan. Op een dergelijk ernstig feitencomplex staat in beginsel jeugddetentie van aanzienlijke duur. De rechtbank begrijpt dan ook de eis van de officier van justitie, die er op neer komt dat verdachte terug moet naar de JJI, onder andere met als doel dat verdachte enige tijd niet meer in de gelegenheid is om nieuwe strafbare te plegen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat de kans op herhaling kleiner is wanneer verdachte een intensieve behandeling ondergaat die leidt tot gedragsverandering, dan wanneer hij voor enkele maanden terug moet naar de JJI. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte gedurende zijn schorsing een positieve ontwikkeling heeft laten zien en dat hij inmiddels gestart is met behandeling van zijn problematiek. Een onvoorwaardelijke detentie van enkele maanden zou deze positieve ontwikkeling doorkruisen.
De rechtbank is van oordeel dat niet alleen verdachte er baat bij heeft om zonder onderbreking verder te gaan met zijn behandeling, maar ook de maatschappij, wanneer dit leidt tot een gedragsverandering bij verdachte.
De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een jeugddetentie van 281 dagen en van deze straf een groot deel voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om naast deze straf ook nog een werkstraf op te leggen omdat het juist met het oog op recidivevermindering van belang is dat verdachte zich kan focussen op zijn schoolopleiding en zijn behandeling.
dadelijke uitvoerbaarheid 77za SrDe rechtbank is van oordeel dat er aanleiding bestaat het uit te oefenen toezicht en de bijzondere voorwaarden op grond van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Er dient ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantast-baarheid van het lichaam van een of meer personen. De deskundige schat het recidiverisico zonder behandeling en begeleiding hoog in.
contactverbod
Gelet op de hechte band tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] , die elkaar al van jongs af aan kennen en elkaar zien als broers, zal de rechtbank het geadviseerde contactverbod aanpassen. De rechtbank zal het contactverbod wel opleggen omdat duidelijk is dat verdachte en de medeverdachte de handel in omgebouwde vuurwapens samen hebben bedacht en uitgevoerd, waaruit blijkt dat zij elkaar niet alleen in positieve zin beïnvloeden maar dat zij ook een negatieve invloed op elkaar (kunnen) hebben. De rechtbank gaat er echter vanuit dat wanneer beide verdachten behandeld worden, mentaal sterker worden en betere keuzes maken, contact tussen hen weer mogelijk moet zijn zonder dat zij elkaar in negatieve zin beïnvloeden. De rechtbank zal daarom bepalen dat het contactverbod voortduurt zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
De artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
281 (tweehonderd eenentachtig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
240 (tweehonderd veertig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (41 dagen) , bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij de gecertificeerde instelling de Jeugd-& Gezinsbeschermers te Alkmaar,
afdeling jeugdreclassering en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de
jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak en
zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
- zal meewerken aan een behandeling vanuit de Opvoedpoli of een soortgelijke
instelling, ten behoeve van de behandeldoelen die het NIFP heeft opgesteld;
- zich zal inzetten voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding;
- op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal hebben met de medeverdachte
[medeverdachte] , zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling De Jeugd-& Gezinsbeschermers tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt dat veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn
identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
beslissing over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr. K.I. de Jong, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier M. Woudman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2020.
Mr. K.I. de Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.