6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn beste vriend gas/alarmpistolen en munitie besteld in Tsjechië, deze getransformeerd tot vuurwapens die geschikt zijn om scherpe patronen mee af te vuren en deze vuurwapens met bijhorende, eveneens getransformeerde, munitie vervolgens doorverkocht. Verdachte heeft door zijn handelen de veiligheid van mensen in gevaar gebracht. Door het in omloop brengen en houden van vuurwapens in de samenleving versterkt verdachte de gevoelens van onveiligheid in die samenleving. Deze illegale wapens kunnen bovendien in handen vallen van criminelen die daarmee strafbare feiten, waaronder levensdelicten, kunnen plegen. Verdachte heeft daar blijkbaar op geen enkel moment bij stil gestaan en zich niets aangetrokken van deze gevaren en de nadelige gevolgen ervan voor de maatschappij. Hij heeft uitsluitend gedacht aan de winst die hij met deze handel kon maken.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij geen besef heeft getoond voor de grote gevaren die deze wapens met zich brengen en het doel waarmee ze door de kopers konden worden gebruikt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
21 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
- het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 14 januari 2020, uitgebracht door
[GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog.
- de over de verdachte uitgebrachte rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), waaronder het meest recente rapport van 3 november 2020, uitgebracht door [naam] , tevens inhoudende een strafadvies.
Uit het Pro Justitia rapport komt onder meer naar voren dat verdachte vanwege een bij hem vastgestelde posttraumatische stress-stoornis als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, omdat deze stoornis van invloed was op zijn gedrag en zijn keuzes ten tijde van het hem ten laste gelegde. Daarnaast is verdachtes zelfbeeld vermoedelijk aangetast als gevolg van de vele ervaringen van onveiligheid en onmacht in zijn gezinsgeschiedenis. Als gevolg hiervan probeert hij nu via versterkte geldingsdrang zijn zelfbeeld te herstellen. Hij lijkt een identiteit te willen verwerven van macht en potentie, vooral op basis van materieel bezit. Deze geldingsdrang maakt verdachte vatbaar voor normoverschrijdend en crimineel gedrag, waaraan hij een identiteit kan ontlenen. Dit kan een medebepalende rol hebben gespeeld tijdens de handel in vuurwapens. Verder vertoont de gewetensontwikkeling van verdachte lacunes, in de zin dat hij er toe kan overgaan om zijn normhantering aan te passen en zichzelf grensoverschrijdend gedrag toe te staan. Hierdoor fungeert zijn moreel besef verminderd als rem op het overgaan tot grensoverschrijdend en/of agressief gedrag. Bovendien is hij sterk gericht op zijn eigenbelang en kan zijn empathie in benadeelden/slachtoffers op momenten tekortschieten om hem te remmen in het vervullen van zijn eigen behoeften, ook al is dit door middel van delictgedrag. De kans op toekomstig delictgedrag kan ontstaan als de binding van verdachte met een opleiding en daarmee een prosociale toekomst, gering blijft én als de basale onveiligheid die verdachte ervaart, als gevolg van de traumatische gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt, onbehandeld blijft. Beschermende factoren in het leven van verdachte zijn de pleegouders van verdachte en het feit dat er toezicht is vanuit de jeugdreclassering. Omdat er verder weinig beschermende factoren zijn, wordt het recidiverisico ingeschat als hoog.
Vanwege de geconstateerde problematiek, het als hoog ingeschatte risico op recidive alsmede voor een zo gunstig mogelijke bijsturing van de verdere ontwikkeling van verdachte, is interventie in de vorm van specialistische behandeling noodzakelijk. Een aanmelding bij een instelling waar specialistische (ambulante) behandeling mogelijk is, gericht op de voor verdachte belangrijke behandeldoelen, wordt hierom geadviseerd. Verder wordt geadviseerd om de begeleiding van verdachte te laten plaatsvinden in een verplicht kader gezien zijn weerstand tegen bemoeienis en het negatieve beeld dat verdachte heeft van de hulpverlening. Het toezicht zou kunnen worden uitgevoerd door de jeugdreclassering, opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Uit het rapport van de Raad van 3 november 2020 blijkt onder meer dat de Raad met de deskundige van mening is dat door behandeling van verdachte de kans op herhaling wordt verkleind. Aanvankelijk was de Raad van mening dat een forensische behandeling door de GGZ NH nodig was. Inmiddels is er een goede behandelrelatie tussen verdachte en de orthopedagoog van de Opvoedpoli ontstaan en vinden de betrokkenen het schadelijk als verdachte bij een andere behandelaar opnieuw zou moeten starten. Gebleken is dat verdachte profiteert, in kleine stappen, van de geboden behandeling en dat er een (lichte) verschuiving in zijn denkpatronen plaatsvindt.
De Raad vindt het voor het voorkomen van herhaling en voor de verdere ontwikkeling van verdachte van groot belang dat de behandeling voortgaat en wordt uitgebouwd.
Verdachte wordt op dit moment vanuit de Opvoedpoli een forensische module aangeboden, wat eerder niet kon. Geadviseerd wordt daarom de voortzetting van de huidige behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen bij een voorwaardelijke jeugddetentie. Als bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd: een meldplicht bij de jeugdreclassering, het meewerken aan het vinden en behouden van een dagbesteding en een contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte] . Het is van belang dat de jeugdreclassering de voortgang van de behandeling, de schoolgang, de vrijetijdsbesteding en de vriendenkeuze van verdachte kan monitoren en dit met hem kan bespreken en er afspraken over kan maken. Als het strafadvies niet toereikend wordt bevonden, wordt geadviseerd om verdachte aanvullend een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Het is niet in het belang van verdachte dat hij opnieuw gedetineerd raakt want dit zal zijn positieve ontwikkelingen zeker doorkruisen en hem weer in contact brengen met antisociale jongeren en het antisociale denken.
Ter terechtzitting heeft [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad onder meer verklaard dat verdachte de afgelopen maanden een goede omslag heeft gemaakt. Hij heeft door zijn moeilijke familieomstandigheden een behoorlijke achterstand in zijn leven opgelopen, maar het gaat nu beter, wat mede te danken is aan zijn pleegouders. Er zijn nog wel zorgen over hoe makkelijk verdachte praat en denkt over de tenlastegelegde feiten en daarom is de behandeling van groot belang, zodat hij leert anders te denken. Verder is de omgang van verdachte met de medeverdachte en tegelijk zijn beste vriend zorgelijk omdat uit de feiten blijkt dat zij elkaar ook in negatief opzicht beïnvloeden. Aan de andere kant is duidelijk hoe belangrijk zij voor elkaar zijn en hoe hecht hun band is. Zowel verdachte als de medeverdachte dienen echter eerst in mentaal opzicht sterker te worden voor er weer contact kan zijn om de kans op negatieve beïnvloeding zo klein mogelijk te maken. Geadviseerd wordt daarom om de duur van het contactverbod te laten bepalen door de betrokken jeugdreclasseerder, omdat zij het meest zicht heeft op de ontwikkeling van verdachte. Een flinke voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur met bijzondere voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, wordt als meest passend geacht. De Raad denkt niet dat een onvoorwaardelijke werkstraf in pedagogisch opzicht nog iets toevoegt. Bovendien bestaat de kans dat verdachte overvraagd wordt wanneer hij naast zijn opleiding en andere interventies, ook nog een werkstraf moet verrichten.
strafmaat
Verdachte heeft zich samen met zijn beste vriend bezig gehouden met het inkopen van wapens en munitie uit Tsjechië en het transformeren en verhandelen ervan. Op een dergelijk ernstig feitencomplex staat in beginsel jeugddetentie van aanzienlijke duur. De rechtbank begrijpt dan ook de eis van de officier van justitie, die er op neer komt dat verdachte terug moet naar de JJI, onder andere met als doel dat verdachte enige tijd niet meer in de gelegenheid is om nieuwe strafbare te plegen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat de kans op herhaling kleiner is wanneer verdachte een intensieve behandeling ondergaat die leidt tot gedragsverandering, dan wanneer hij voor enkele maanden terug moet naar de JJI. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte gedurende zijn schorsing een positieve ontwikkeling heeft laten zien en dat hij inmiddels gestart is met behandeling van zijn problematiek. Een onvoorwaardelijke detentie van enkele maanden zou deze positieve ontwikkeling doorkruisen.
De rechtbank is van oordeel dat niet alleen verdachte er baat bij heeft om zonder onderbreking verder te gaan met zijn behandeling, maar ook de maatschappij, wanneer dit leidt tot een gedragsverandering bij verdachte.
De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een jeugddetentie van 281 dagen en van deze straf een groot deel voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om naast deze straf ook nog een werkstraf op te leggen omdat het juist met het oog op recidivevermindering van belang is dat verdachte zich kan focussen op zijn schoolopleiding en zijn behandeling.
dadelijke uitvoerbaarheid 77za SrDe rechtbank is van oordeel dat er aanleiding bestaat het uit te oefenen toezicht en de bijzondere voorwaarden op grond van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Er dient ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantast-baarheid van het lichaam van een of meer personen. De deskundige schat het recidiverisico zonder behandeling en begeleiding hoog in.
contactverbod
Gelet op de hechte band tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] , die elkaar al van jongs af aan kennen en elkaar zien als broers, zal de rechtbank het geadviseerde contactverbod aanpassen. De rechtbank zal het contactverbod wel opleggen omdat duidelijk is dat verdachte en de medeverdachte de handel in omgebouwde vuurwapens samen hebben bedacht en uitgevoerd, waaruit blijkt dat zij elkaar niet alleen in positieve zin beïnvloeden maar dat zij ook een negatieve invloed op elkaar (kunnen) hebben. De rechtbank gaat er echter vanuit dat wanneer beide verdachten behandeld worden, mentaal sterker worden en betere keuzes maken, contact tussen hen weer mogelijk moet zijn zonder dat zij elkaar in negatieve zin beïnvloeden. De rechtbank zal daarom bepalen dat het contactverbod voortduurt zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.