ECLI:NL:RBNHO:2020:9890

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
15/191351.18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, openlijke geweldpleging en dwang met vrijspraak poging zware mishandeling

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte op 29 september 2017 het slachtoffer op twee verschillende locaties heeft mishandeld. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen in het gezicht gestompt, tegen het lichaam getrapt, en het slachtoffer van een brug in het water geduwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor medeplegen van mishandeling, openlijke geweldpleging en dwang, maar heeft vrijspraak uitgesproken voor de poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft een taakstraf opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De zaak kwam voor de rechtbank na een verwijzing door de politierechter en na een openbare terechtzitting op 12 november 2020. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de poging zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.191351.18 en 05.105389.16 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 26 november 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De politierechter heeft deze zaak op 20 december 2018 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.J.G. Leeuw en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 september 2017, althans in de maandseptember 2017, te [pleegplaats 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, te slaan/stompen in/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of op/tegen het lichaam en/of meermalen, althans eenmaal, te schoppen/trappen op/tegen het lichaam;
2.
hij op of omstreeks 29 september 2017, althans in de maand september 2017, te [pleegplaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer]
- meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen/gestompt in/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of
- meermalen, althans eenmaal, van een brug (op een hoogte van ongeveer 6,45 meter boven het water) heeft geduwd en/of
getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2017, althans in de maand september 2017, te [pleegplaats 2] openlijk, te weten, op of aan de [pleegplaats 3], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer]
- meermalen, althans eenmaal, te slaan/stompen in/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of
- meermalen, althans eenmaal, van een brug (op een hoogte van ongeveer 6,45 meter boven het water) te duwen en/of trappen
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2017 te [pleegplaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meermalen, althans eenmaal, te slaan/stompen in/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of
- meermalen, althans eenmaal, van een brug (op een hoogte van ongeveer 6,45 meter boven het water) te duwen en/of trappen
3.
hij op of omstreeks 29 september 2017, althans in de maand september 2017, te Noord-Scharwoude en/of [pleegplaats 2], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, te weten [slachtoffer] wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten
- het zeggen van: "ik heb mijn lesje geleerd" en/of "ik ben een sukkel" en/of
- het, nadat die [slachtoffer] in het water was geduwd, spoedig/binnen dertig seconden weer naar verdachte en/of zijn mededaders komen en/of
- het voor een camera staan en/of
- het zeggen van: "ik ben een hond" en/of het maken van dierengeluiden waartoe die [slachtoffer] is gedwongen, door
- die [slachtoffer] te gebieden voornoemde uitspraken te doen en/of voornoemde handelingen te verrichten en/of tegen die [slachtoffer] te schreeuwen en/of
- die [slachtoffer] meermalen te slaan/stompen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam en/of te trappen/schoppen op/tegen het lichaam en/of
- die [slachtoffer] van een brug (op een hoogte van ongeveer 6,45 meter boven het water) te duwen en/of trappen en/of
- (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie te doen ontstaan.

2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 2 primair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat op grond van de inhoud van het dossier en de inhoud van het filmpje, opgenomen op de brug en zoals getoond op de terechtzitting, kan worden vastgesteld dat het slachtoffer [slachtoffer] door verdachte en medeverdachte eerst meermalen tegen zijn hoofd is geslagen, alvorens hij van een 6,5 meter hoge brug in het water werd geduwd dan wel getrapt, een keer terwijl het slachtoffer met zijn rug naar het water toe stond. Daarbij bevonden zich rondom de steunpijlers van de brug paaltjes. Door zo te handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte volgens de officier van justitie bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierbij ongelukkig op het water, dan wel op de paaltjes naast de pijlers van de brug, terecht zou komen, waardoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Uit de inhoud van het dossier en het op de terechtzitting getoonde filmpje wordt onvoldoende bekend over de details om een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel te kunnen vaststellen. Daarbij wijst de raadsvrouw erop dat springen van die brug in de zomer een vrijwillige jeugdactiviteit is en dat er geen details bekend zijn over de lichamelijke staat waarin het slachtoffer op dat moment verkeerde. En zelfs als een aanmerkelijke kans zou worden aangenomen is die niet bewust aanvaard door verdachte.
Verder heeft de raadsvrouw bepleit dat aan het handelen van verdachte (en zijn medeverdachte) bij de brug de wederrechtelijkheid heeft ontbroken, omdat [slachtoffer] toestemming heeft gegeven voor de verweten handelingen, nu het slachtoffer heeft gezegd dat hij van de brug zou springen en daarmee quitte zou staan met verdachte. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit moet verdachte daarom worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. In het bijzonder is het vereiste opzet op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat – in afwijking van het standpunt van de officier van justitie - ook voorwaardelijk opzet niet kan worden vastgesteld. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van zijn val van de brug zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De omstandigheid dat de afstand van de brug tot het water circa 6,5 meter bedraagt en dat het slachtoffer meermalen in/tegen zijn gezicht was gestompt, nopen noch op zichzelf noch in onderling verband tot de conclusie dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer als gevolg van zijn val van de brug. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, kan dit niet als algemene ervaringsregel worden aangenomen.
Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van paaltjes rondom de pijlers onder de brug: wat de precieze locatie van die paaltjes was en hoe die locatie zich verhield tot de plek van waar het slachtoffer in het water werd geduwd/getrapt en tot de plek waar hij terecht zou kunnen komen, is noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter zitting duidelijk geworden. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat die paaltjes zich op een zodanige plaats in het water bevonden dat (mede) als gevolg daarvan sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het van de brug afduwen of -trappen van het slachtoffer.
3.3.2
Bewijsoverweging feit 3
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit bepleit dat de vereiste wederrechtelijkheid ontbreekt. Anders dan de raadsvrouw stelt, acht de rechtbank op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de beschrijving van het gemaakte filmpje en hetgeen verdachte op de terechtzitting naar voren heeft gebracht, niet aannemelijk dat het slachtoffer - al dan niet impliciet - toestemming heeft gegeven voor de onder feit 3 bewezen verklaarde handelingen van verdachte en de medeverdachte, die alle plaatsvonden op de brug. De rechtbank acht daarbij tevens relevant dat het slachtoffer kort daarvoor door verdachte en medeverdachte was mishandeld in de schuur bij de woning van verdachte, zodat ook daarom de woorden van het slachtoffer tijdens zijn mishandeling op de brug niet gekwalificeerd kunnen worden als toestemming. Het door de raadsvrouw opgeworpen verweer dat het slachtoffer toestemming heeft verleend mist daarom feitelijke grondslag. De door de raadsvrouw opgeworpen vraag in hoeverre door het slachtoffer gegeven (impliciete) toestemming de wederrechtelijkheid ontneemt aan de verweten handelingen behoeft daarom geen bespreking. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de gedragingen die verdachte en zijn medeverdachte hebben verricht wederrechtelijk zijn geweest.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 1 en onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen. Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 3 is eveneens sprake van een bekennende verdachte met betrekking tot de handelingen die verdachte worden verweten. Nu de rechtbank het verweer van de raadsvrouw dat de wederrechtelijkheid aan die handelingen zou hebben ontbroken heeft verworpen, zal ook ten aanzien van dit feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van feit 1, 2 subsidiair en 3:
- de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 12 november 2020 heeft afgelegd;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], gedateerd 17 oktober 2017 (dossier pag. D9, blz. 1 t/m 4);
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], gedateerd 30 oktober 2017 (dossier pag. Z1, blz. 1 en 2);
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], gedateerd 19 oktober 2017 (dossier pag. D11, blz. 2).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op of omstreeks 29 september 2017 te [pleegplaats 1], tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen te stompen in het gezicht en meermalen te schoppen tegen het lichaam;
2 subsidiair.
hij op of omstreeks 29 september 2017 te [pleegplaats 2], openlijk, te weten op de [pleegplaats 3], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer]
- meermalen te stompen in/tegen het gezicht, en
- eenmaal van een brug (op een hoogte van ongeveer 6,45 meter boven het water) te duwen en
- eenmaal van een brug (op een hoogte van ongeveer 6,45 meter boven het water) te trappen;
3.
hij op of omstreeks 29 september 2017 te [pleegplaats 2], tezamen en in vereniging met een ander, een ander, te weten [slachtoffer], door geweld en enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, te weten [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten
- het, nadat die [slachtoffer] in het water was geduwd, spoedig/binnen dertig seconden weer naar verdachte en zijn mededader komen en
- het voor een camera staan en
- het zeggen van: "ik ben een hond" en het maken van dierengeluiden
waartoe die [slachtoffer] is gedwongen, door
- die [slachtoffer] te gebieden voornoemde uitspraken te doen en voornoemde handelingen te verrichten en
- die [slachtoffer] meermalen te stompen in/tegen het gezicht en
- die [slachtoffer] van een brug (op een hoogte van ongeveer 6,45 meter boven het water) te duwen en te trappen en
- (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie te doen ontstaan;
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw met herhaling van de gestelde toestemming die het slachtoffer heeft gegeven voor de handelingen van verdachte en zijn medeverdachte bij de brug, bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw onder verwijzing naar wat hiervoor in 3.3.2 is weergegeven bij de bewijsoverweging. Het verweer mist feitelijke grondslag.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Medeplegen van mishandeling.
Feit 2:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Feit 3:
Medeplegen van een ander, door geweld en een andere feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de onder 1, 2 primair en 3 bewezen te verklaren feiten zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht, waarvan 57 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis. Bij zijn strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de tijd die is verstreken tussen het plegen van de feiten en de behandeling op de terechtzitting.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte nog gevangenisstraf moet uitzitten. Het opnieuw veroordelen tot gevangenisstraf kan gevolgen hebben voor het behoud van zijn woning. Een taakstraf is volgens de raadsvrouw een juiste strafmodaliteit.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte op een en dezelfde avond/nacht op twee kort na elkaar gelegen momenten op twee verschillende locaties slachtoffer [slachtoffer] vele malen in het gezicht gestompt, meermalen tegen het lichaam getrapt, van een hoge brug in het water geduwd en getrapt en gedwongen vernederende opdrachten uit te voeren. Tegenover de fysieke en verbale agressie van de beide daders stond het slachtoffer machteloos en had hij geen andere optie dan de handelingen te ondergaan. Dit moet een voor verdachte een uiterst pijnlijke, beangstigende en vernederende ervaring zijn geweest. Motief voor verdachte was het slachtoffer een afstraffing te geven omdat hij zich eerder door het slachtoffer in de steek gelaten had gevoeld toen hij zelf door anderen werd mishandeld en het slachtoffer niets deed.
De rechtbank rekent het verdachte en zijn medeverdachte verder aan dat deze geweldshandelingen door hen werden gefilmd met een mobiele telefoon en dat deze filmpjes kennelijk ook zijn verspreid.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld, onder meer tot vrijheidsbenemende straf. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat artikel 63 Sr van toepassing is.
- het in een andere zaak over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 18 september 2018 van [rapporteur] als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij in april 2020 voorwaardelijk is vrijgekomen en dat hij thans bezig is met het verrichten van een taakstraf. Hij verblijft, samen met zijn vriendin, bij zijn moeder thuis en is via het UWV op zoek naar werk.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
De rechtbank heeft echter meegewogen dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het onderzoek tegen verdachte heeft geresulteerd in de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte op 27 oktober 2017. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Wat de berechting van een zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. In deze zaak wordt op 26 november 2020 vonnis gewezen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met afgerond een periode van dertien maanden.
In deze overschrijding van de redelijke termijn, in combinatie met de persoon van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om in plaats van een vrijheidsbenemende straf, een taakstraf op te leggen.
Alles afwegende, acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 200 uren passend en geboden.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 19 augustus 2016 in de zaak met parketnummer 05.105389.16 heeft de politierechter in de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem) verdachte op tegenspraak veroordeeld ter zake van wederspannigheid tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 7 september 2016 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 3 september 2016 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie nog geen drie maanden geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank de vordering zal afwijzen nu de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke geldboete bij beslissing van het Hof Arnhem/Leeuwarden van 24 september 2020 reeds is gelast.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, aangezien het Hof Arnhem/Leeuwarden reeds op 24 september 2020 onherroepelijk heeft beslist dat de vordering moet worden toegewezen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 22c, 22d, 47, 57, 63, 141, 284 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
200 (tweehonderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 05.105389.16.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2020.