Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 november 2020 in de zaak tussen
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. K. Ramdhan),
de burgemeester van de gemeente Zaanstad, verweerder(gemachtigde: mr. M.E. Biezenaar).
ProcesverloopBij besluit van 15 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet per 23 oktober 2020 de sluiting bevolen van de woning op het adres [adres] voor de duur van drie maanden.
Overwegingen
Dit betoog slaagt niet. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het de eigen verantwoordelijkheid van verzoekster is om te voorzien in andere woonruimte voor haar dochter. Zij moet daartoe ook in staat worden geacht. Uit het besluit blijkt ook dat verweerder de situatie rondom haar dochter onderzocht heeft en rekening heeft gehouden met haar belangen. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat verzoekster zelf al contact heeft gehad met het Jeugdteam en het Sociaal Wijkteam van de gemeente. Bovendien heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat Veilig Thuis maatregelen zal nemen als verzoekster geen andere woonruimte voor haar dochter vindt. Op basis van het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat de minderjarige dochter van verzoekster tijdelijk op straat zal moeten leven als de sluiting wordt geëffectueerd. Dat verzoekster zelf mogelijk niet over andere woonruimte zal beschikken, is evenmin aannemelijk geworden. Weliswaar heeft zij verklaringen van meerdere personen overgelegd waaruit volgt dat zij niet bij hen kan verblijven, maar dit betekent nog niet dat zij in het geheel niet over alternatieve woonruimte zou kunnen beschikken. Bovendien is het inherent aan de sluiting dat zij tijdelijk elders zal moeten verblijven.