Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis d.d. 1 juli 2020 en de daarin vermelde processtukken;
- de mondelinge behandeling d.d. 8 oktober 2020;
- de pleitnotities tevens conclusie van antwoord in reconventie van [eiser/gedaagde] ;
- de spreekaantekeningen van de gemeente;
2.De feiten
2.Kernvraag aan de commissie
Het college vraagt de commissie een voorkeur uit te spreken voor het uitwerken van één van de volgende 3 scenario’s als uitgangspunt om de huidige situatie te beëindigen.
- Scenario 1: Meest gunstige onderhandelingsresultaat proberen te behalen voor de gemeente. Per geval bekijken wat haalbaar is binnen wet- en regelgeving en redelijkheid en billijkheid.
- Scenario 2: Kijken wat per geval mogelijk is, rekening houden met gewekte verwachtingen, redelijk termijn bieden voor zoektocht naar vervangende woonruimte en dergelijke.
- Scenario 3: Niets doen (situatie gedogen).
3. Status, mogelijkheden en voordelen & nadelen
In juli en augustus 2017 is een eerste stap gezet in opzetten van een plan van aanpak door een bezoek te brengen aan de panden en het gesprek aan te gaan met de gebruikers. Hieronder wordt eerst geschetst wat de juridische status is per pand (3.1). verder wordt per scenario aangegeven welke mogelijkheden worden onderzocht (3.2) en tot slot worden de voor- en nadelen per scenario weergegeven (3.3).
Scenario 2 Kijken wat per geval mogelijk is (de reeds gewekte verwachtingen op basis van gesprekken ga je uitvoering aan geven)
3.Het geschil
in conventie
- te verklaren voor recht dat [eiser/gedaagde] op grond van verkrijgende verjaring in het jaar 2013 – twintig jaar na ingebruikname – eigenaar is geworden van de bovenwoning;
- te bepalen dat de gemeente Haarlem 30 dagen na betekening van het te wijzen vonnis medewerking moet verlenen aan (kadastrale) inschrijving van dit rechtsfeit in het kadaster (bedoeld zal zijn: de openbare registers, rechtbank);
- te verklaren voor recht dat de gemeente haar recht heeft verwerkt om na 24 jaar stilzitten, het bezit van de bovenwoning terug te vorderen van [eiser/gedaagde] ;
- de gemeente te veroordelen in de kosten van dit geding.
€ 205,00 (in geval van conventie en reconventie) en in het geval van betekening € 273,00 (in geval van conventie en reconventie);
4.De beoordeling
‘(…) ik voel het gevoelsmatig als mijn pand. Das juridisch natuurlijk onzin dat begrijp ik ook wel (…)’–, naar de initiële vraag van [eiser/gedaagde] om de bovenwoning te huren, en naar de gesprekken tussen [eiser/gedaagde] en de gemeente vanaf medio 2017 over de mogelijkheid van (koop en) huur.
’(…) je kunt je afvragen wat een schappelijke huurprijs is voor een pand waarintern24 jaar, behalve door ondergetekende, nauwelijks onderhoud aan gepleegd is.’ (onderstreping rechtbank)Ook tijdens het gesprek van 13 september 2018 laat [eiser/gedaagde] blijken dat naar zijn oordeel het onderhoud de verantwoordelijkheid van de gemeente is, waar hij zegt:
‘Ik heb het ook wel met de [adres] hier ervaren, volgens mij heb ik tien jaar niks gehoord van de gemeente. Ergens halverwege begin jaren 2000 werd er ook wat aan onderhoud gedaan, want daarvoor werd het, stond ik zelf op het dak te kwasten met steigers en dergelijke. (…)Wat ik trouwens niet erg vind hoor, ik ervaar het op een gegeven moment als jouw verantwoording dan en je weet ook dat je in een unieke situatie zit. Als je niks doet dan valt het op, zo simpel is het.[eiser/gedaagde] zegt hier weliswaar dat hij het onderhoud op een gegeven moment als zijn verantwoording beschouwde, maar de achtergrond daarvan is kennelijk niet een eigendomspretentie, doch het besef dat hij – als gebruiker van de bovenwoning zonder daarvoor een vergoeding te betalen – in een unieke situatie zit.
‘(…) ik voel het gevoelsmatig als mijn pand. Das juridisch natuurlijk onzin dat begrijp ik ook wel. Het liefst zou ik het [de bovenwoning, rechtbank] kopen alleen daar heb ik het geld niet voor’(r.o. 2.8) Dat [eiser/gedaagde] zijn uitspraken ‘als een kat in het nauw’ – aldus [eiser/gedaagde] ter mondelinge behandeling – zou hebben gedaan, heeft [eiser/gedaagde] niet onderbouwd en blijkt geenszins. Integendeel; uit het transcript komt het beeld naar voren dat partijen in alle openheid met elkaar gesproken hebben, en blijkt niet van enige dwang van de zijde van de gemeente. Het gegeven dat [eiser/gedaagde] ten tijde van dit gesprek nog geen juridisch advies had ingewonnen en zich dus niet bewust was van de juridische betekenis van zijn uitlatingen doet aan deze uitlatingen, die betrekking hebben op de feitelijke situatie, niet af. Een en ander geldt temeer nu deze uitlatingen geheel in lijn liggen met het gespreksverslag dat de gemeente bij e-mail van 10 oktober 2017 aan [eiser/gedaagde] heeft gestuurd, welk verslag door [eiser/gedaagde] bij e-mail van 11 oktober 2017 is bevestigd. Anders dan [eiser/gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat het hier niet slechts een algemene bevestiging van de inhoud van het gespreksverslag gaat. [eiser/gedaagde] schrijft immers specifiek dat hij het een accurate weergave van het gesprek over de geschiedenis en de toekomstplannen voor de bovenwoning vindt.
‘(…) Ik kreeg steeds de indruk dat de gemeente (…) mij graag als huurder wilde hebben, al was het alleen omdat ik er al 25 jaar woon. Ik ben tenslotte ook altijd bereid geweest om de bovenwoning erbij te huren (…) Ik kan mij niet voorstellen dat een huisbaas 25 jaar opgebouwde (gebruiks)rechten zomaar terzijde kan schuiven. (…)’. Ook uit deze e-mail volgt daarom dat [eiser/gedaagde] zichzelf gedurende de gehele periode van 1993/1994 tot 2018 als potentiële huurder zag, hij was immers steeds bereid te huren, en de gemeente als huisbaas, en dus geen eigendomspretenties had.
‘jullie afdeling de verantwoording heeft voor het onderhoud van de buitenkant’– bovendien bezwaarlijk verenigbaar met enige eigendomspretentie van [eiser/gedaagde] . Zoals hiervoor ook reeds overwogen was de achtergrond van de verantwoordelijkheid die [eiser/gedaagde] voor het onderhoud nam kennelijk niet een eigendomspretentie, doch het besef dat hij – als gebruiker van de bovenwoning zonder daarvoor een vergoeding te betalen – in een unieke situatie zit. En wellicht dat [eiser/gedaagde] ‘geen slapende honden wilde wakker maken’. De uitlating ‘
Als je niks doet dan valt het op, zo simpel is het.’in het gesprek van 13 september 2018 lijkt daarop te wijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit in ieder geval geen uitlating van iemand die zich openlijk (kenbaar) als eigenaar presenteert.
1.086,00(2 punten × tarief II € 543,00)
‘de bewoners krijgen bij dit scenario tot 3 jaar om iets anders te vinden’.) en de tijd die (tot september 2018) is verstreken tussen de verschillende acties van de gemeente voorafgaand aan de rechterlijke procedure. Alles afwegende zal de rechtbank de vordering onder I toewijzen, met dien verstande dat de gevorderde ontruimingstermijn van veertien dagen zal worden verlengd tot een termijn van vier maanden.
271,50(1 punt × factor 0,5 × tarief II € 543,00)