ECLI:NL:RBNHO:2021:10077

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
'8572231
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Retentierecht in expeditie-overeenkomst en betalingsverplichtingen bij onbetaalde facturen

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een geschil tussen Damco Netherlands B.V. (eiseres) en DMC Services B.V. (gedaagde) met betrekking tot een expeditie-overeenkomst. Eiseres heeft een retentierecht ingeroepen op goederen die zij in opdracht van gedaagde heeft vervoerd van China naar Nederland. De zaak kwam aan het licht toen gedaagde de vereiste documentatie niet tijdig aanleverde en de facturen voor de verleende diensten onbetaald liet. De kantonrechter oordeelde dat eiseres terecht haar retentierecht heeft ingeroepen, omdat gedaagde op grond van de overeenkomst verplicht was de benodigde documentatie te verstrekken en de facturen voorafgaand aan de aflevering van de goederen te betalen. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen, maar de gevorderde opslagkosten werden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Het procesverloop begon met een dagvaarding van 25 mei 2020, gevolgd door een schriftelijke beantwoording door gedaagde. Tijdens de zitting op 11 februari 2021 werden beide partijen gehoord en werden aanvullende schriftelijke stukken ingediend. De kantonrechter concludeerde dat de Damco Condities van toepassing waren, ondanks het verweer van gedaagde dat deze niet bekend waren. De rechter stelde vast dat de voorwaarden duidelijk waren gecommuniceerd en dat gedaagde deze had aanvaard door akkoord te gaan met de offerte.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde de facturen voor het vervoer van de goederen moest betalen, maar dat de opslagkosten niet verschuldigd waren, omdat eiseres deze niet voldoende had onderbouwd. De rechter wees de vordering voor het overige af en bepaalde dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. Dit vonnis benadrukt de belangrijke rol van retentierechten in expeditie-overeenkomsten en de noodzaak voor duidelijke communicatie van voorwaarden tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8572231 \ CV EXPL 20-4966
Uitspraakdatum: 7 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Damco Netherlands B.V.
gevestigd te Rotterdam
eiseres
verder te noemen: Damco
gemachtigde: Flanderijn gerechtsdeurwaarders
tegen
de besloten vennootschap
DMC Services B.V.
gevestigd te Haarlem
gedaagde
verder te noemen: DMC
gemachtigde: mr. A.J.W. van Elk
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag of gedaagde eiseres moet betalen voor verleende diensten ten behoeve van het vervoer van goederen van China naar Nederland. Tussen partijen is een expeditie-overeenkomst gesloten op grond waarvan eiseres in opdracht van gedaagde goederen van China naar Nederland heeft vervoerd. Na aankomst van de goederen in Nederland heeft eiseres de goederen met een beroep op haar retentierecht onder zich gehouden en opgeslagen, aanvankelijk omdat de benodigde documentatie niet voorhanden was om de goederen vrij te stellen en later omdat gedaagde haar facturen onbetaald liet. De kantonrechter oordeelt dat eiseres terecht haar retentierecht heeft ingeroepen omdat op gedaagde de garantieverbintenis rustte om de vereiste documentatie aan te leveren en omdat gedaagde op grond van de toepasselijke condities gehouden was de facturen al voor aflevering van de goederen te betalen. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de facturen voor het vervoer en (douane-)kosten. De gevorderde opslagkosten worden als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Het procesverloop
1.1. Damco heeft bij dagvaarding van 25 mei 2020 een vordering tegen DMC ingesteld. DMC heeft schriftelijk geantwoord.
1.2. Op 11 februari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Damco bij brieven van 1 en 9 februari 2021 nog stukken toegezonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter nog een schriftelijke ronde bevolen, waarin partijen moesten ingaan op i) de kwalificatie van de overeenkomst, ii) artikel 8:27 respectievelijk 8:67 BW, iii) de toepasselijkheid van algemene voorwaarden, en iv) de reikwijdte van het retentierecht. Vervolgens heeft Damco gerepliceerd, waarna DMC heeft gedupliceerd.
1.3. Tenslotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Damco en DMC zijn met elkaar in contact gekomen, omdat DMC een bedrijf zocht dat voor haar een partij tassen (gekocht bij leverancier Evo Lifestyle Products, hierna: Evo) kon vervoeren van China (waar de tassen vervaardigd werden) naar Nederland.
2.2.
Op 14 januari 2019 heeft DMC schriftelijk aan Damco bevestigd de opdracht tot het ‘
verzorgen van zeetransport inclusief alle bijkomende werkzaamheden noodzakelijk voor het transport van China naar Nederland’voor een prijs van € 1.960 exclusief BTW.
2.3.
In een e-mail van 4 april 2019 heeft Evo DMC en Damco geïnformeerd dat het vanwege het volume van de partij tassen gunstiger was om de partij te vervoeren op basis van LCL (Less Container Load) dan op basis van FCL (Full Container Load, dedicated container).
2.4.
Naar aanleiding hiervan heeft Damco DMC op 4 april 2019 een e-mail gestuurd met als bijlage een A-4 waarop prijzen staan vermeld voor de import verscheping van China naar Rotterdam op basis van LCL. Onderaan staat dat op alle activiteiten de laatste versie van de Fenex Algemene Voorwaarden (hierna: de Fenex Voorwaarden) van toepassing zijn, waarbij een hyperlink naar de Fenex Voorwaarden op de website van Fenex is opgenomen. Onderaan de e-mail van 4 april 2019 staat dat ‘Damco’s Trading Conditions’ (hierna: Damco Condities) op alle diensten van Damco van toepassing zijn tenzij schriftelijk anders is overeengekomen, waarbij een hyperlink naar de condities op de website van Damco is opgenomen.
2.5.
In de Damco Condities staat onder meer:
‘Betalingscondities
Invoerrechten, omzetbelasting, vracht en overige kosten dienen voorafgaand aan het vervoer of in overeenstemming te worden voldaan. Vrijgave van goederen vindt plaats na ontvangst van deze kosten op onze rekening. Indien als uitzondering een afspraak wordt gemaakt tot verstrekking van krediet geldt: Voorschotprovisie van 3% over de voorgeschoten B.T.W., Invoerrechten en andere voorgeschoten Rijksafdrachten. Betaling van facturen met betrekking tot voorgeschoten bedragen dienen uiterlijk binnen overeengekomen tijd na factuurdatum te geschieden (…)’.
2.6.
Damco heeft 4 april 2019 per e-mail geschreven dat ‘de offerte akkoord is’.
2.7.
In e-mails van 14 en 21 mei 2019 heeft Damco DMC verzocht de documentatie voor inklaring en aflevering, waaronder de commercial invoice en de originele Bill of Lading (hierna: BL) toe te sturen. In de laatste e-mail heeft Damco DMC erop gewezen dat de goederen zonder originele BL niet vrijgegeven kunnen worden.
2.8.
Op 23 mei 2019 zijn de goederen in Rotterdam uit de container gelost en door Damco in een loods opgeslagen. In een e-mail van 13 juni 2019 heeft Damco DMC geïnformeerd over de (oplopende) loodshuurkosten van € 2,50 per ton per dag.
2.9.
Op 3 juli 2019 heeft Damco DMC een factuur gestuurd van € 1.014,37 voor Freight, receiving charge, terminal handling charge, port security charge, amendment fee, customs clearance, delivery order, handling charge, fuel en LCL trucking.
2.10.
In een e-mail van 11 juli 2019 heeft Damco DMC laten weten dat de originele BL niet meer nodig is omdat een telex release is ontvangen, maar dat voor het inklaren van de goederen nog wel de commercial invoice toegestuurd moest worden.
2.11.
In een e-mail van 19 juli 2019 heeft DMC de commercial invoice aan Damco toegestuurd.
2.12.
In een e-mail van 25 juli 2019 heeft Damco DMC laten weten dat zij nog geen toestemming van de shipper had om de zending vrij te geven. In daaropvolgende e-mails heeft Damco DMC geschreven dat de zending pas kon worden vrijgegeven na ontvangst van het BL (origineel of telex release) en dat Evo die pas aan Damco zou toesturen zodra DMC alle facturen van Evo betaald had.
2.13.
In de visie van DMC was zij de factuur van Evo pas na aflevering van de goederen verschuldigd. Bij e-mail van 20 augustus 2019 heeft DMC Damco daarom voorgesteld de goederen onder rembours aan haar te versturen, waarbij DMC het bij Evo openstaande bedrag bij aflevering aan de chauffeur zou betalen. Damco heeft hiermee niet ingestemd en herhaald dat de goederen pas worden vrijgegeven als Damco in het bezit is van het BL.
2.14.
Op 31 juli 2019 heeft Damco DMC twee facturen gestuurd van € 75,31 en € 2.510,09 voor Advance fee duties en taxes, customs duty en VAT.
2.15.
In e-mails van 2 en 17 september 2019 heeft Damco DMC erop gewezen dat de facturen (zoals bedoeld in 2.9 en 2.14 hiervoor) nog niet betaald zijn en dat de zending pas wordt vrijgegeven nadat deze zijn betaald en het originele BL is ontvangen.
2.16.
Op 19 september 2019 heeft Damco DMC een factuur gestuurd van € 3.309,00 voor de kosten voor de loodshuur.
2.17.
Op 14 februari 2020 heeft Damco DMC een aanvullende factuur voor loodshuur gestuurd van € 3.142,00.
2.18.
In een e-mail van 17 februari 2020 heeft Damco DMC een aanmaning gestuurd.
2.19.
In een e-mail van 2 maart 2020 heeft Flanderijn Incasso namens Damco een laatste herinnering aan DMC gestuurd.
2.20.
DMC heeft alle facturen van Damco onbetaald gelaten.

3.De vordering

3.1.
Damco vordert dat de kantonrechter DMC veroordeelt tot betaling van € 11459,88, bestaande uit € 10.050,87 aan de vijf openstaande facturen voor de verleende diensten en de opslagkosten (de Hoofdsom), € 1.005,09 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 403,92 aan rente, te vermeerderen met primair de handelsrente en subsidiair de wettelijke rente over de Hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele betaling.
3.2.
Damco legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat Damco op grond van de door DMC verstrekte opdracht facturen heeft gestuurd die door DMC betaald moeten worden. Damco heeft op grond van haar retentierecht uit de Fenex Voorwaarden dan wel artikel 8:69 BW geweigerd de goederen af te geven en zag zich genoodzaakt de goederen op te slaan. Hierdoor heeft Damco aanvullende (opslag-)kosten moeten maken die op grond van artikel 6:27 en 6:63 BW voor rekening van DMC komen. DMC heeft alle facturen – ondanks betalingsherinneringen - onbetaald gelaten. DMC moet daarom ook de handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten van 10% over de hoofdsom betalen.

4.Het verweer

4.1.
DMC betwist de vordering (gedeeltelijk). Zij voert aan – samengevat – dat tussen partijen is afgesproken dat pas betaling verschuldigd was nadat de goederen door Damco in Nederland zijn ingeklaard en aan Damco zijn geleverd. Damco heeft de goederen niet aan DMC geleverd, zodat DMC niets verschuldigd is. Omdat Damco tekort is geschoten door de goederen te laat te leveren, heeft DMC de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
4.2.
Damco kan volgens DMC geen beroep doen op het retentierecht uit de Fenex Voorwaarden, omdat die niet van toepassing zijn, althans zijn vernietigd door DMC. Het retentierecht uit artikel 8:69 BW geldt ook niet, omdat geen sprake is van een expeditie-overeenkomst maar van een vervoersovereenkomst. Damco had haar levering niet mogen opschorten vanwege het uitblijven van de BL. Damco heeft DMC bij het aangaan van de overeenkomst nooit verteld dat zij voor het vrijgeven van de zending een BL nodig had. Deze voorwaarde maakt ook geen onderdeel uit van de overeenkomst. Bovendien beschikte Damco op 19 juli 2019 over de benodigde documentatie en had zij toen kunnen leveren.
Tot slot kan Damco geen beroep doen op enig retentierecht, omdat de overeenkomst door DMC is ontbonden.
4.3.
De opslagkosten komen niet voor rekening van DMC. Van Damco had verwacht mogen worden dat zij DMC bij het aangaan van de overeenkomst deugdelijk had geinformeerd en dat zij de goederen bij ontvangst van de documentatie ook daadwerkelijk had geleverd. Dat heeft Damco niet gedaan. Ook nadat DMC de benodigde documentatie had aangeleverd, heeft Damco geweigerd te leveren. Dat de shipper vervolgens geen toestemming gaf, staat buiten de relatie DMC-Damco en kan DMC niet verweten worden. Opslagkosten gemaakt na het inklaren van de goederen kunnen daarom niet in rekening worden gebracht. De opslag was vanaf dat moment niet noodzakelijk meer en daarmee niet redelijk. DMC heeft nooit ingestemd met de opslag en heeft zelfs aangeboden de goederen onder rembours te leveren.
De niet betaalde facturen zijn voor Damco nooit reden geweest om de goederen niet te leveren en op te slaan.
Tot slot geldt dat Damco de kosten niet heeft onderbouwd; er is geen specificatie en geen bewijs dat Damco de kosten heeft gemaakt. Damco heeft ook niet aangetoond dat de gevorderde opslagkosten redelijk zijn.
Doordat de hoofdvordering moet worden afgewezen, komen ook de nevenvorderingen niet voor toewijzing in aanmerking.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter is van oordeel dat DMC de facturen voor het vervoer van de goederen wel moet betalen, maar dat zij de gefactureerde opslagkosten niet hoeft te betalen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Betaling verschuldigd vóór aflevering
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van DMC is dat zij Damco pas hoefde te betalen nadat Damco de goederen in Nieuw-Vennep had afgeleverd. Dit verweer slaagt naar het oordeel van de kantonrechter niet, omdat in de Damco Condities is bepaald dat betaald moet worden voorafgaand aan het vervoer dan wel (bij een voorschotprovisie) binnen de betalingstermijn van de factuur. De stelling van DMC dat is afgesproken dat pas na aflevering betaald hoeft te worden, slaagt wegens gebrek aan bewijs van een andersluidende afspraak niet.
Damco Condities zijn van toepassing
5.3.
DMC heeft betwist dat de Damco Condities van toepassing zijn. Volgens DMC is de overeenkomst op 14 januari 2019 gesloten en zijn op die overeenkomst geen algemene voorwaarden van toepassing verklaard. De Damco Condities zijn überhaupt nooit door Damco van toepassing verklaard en zijn ook nooit toegestuurd, aldus DMC. DMC kende deze condities dan ook niet. Damco heeft verwezen naar haar e-mail met offerte van 4 april 2019 en gesteld dat zij de condities in deze e-mail heeft toegezonden, zoals zij dat bij iedere offerte doet.
5.4.
De kantonrechter stelt vast dat in de e-mail van 4 april 2019, waarin Damco de ‘offerte’ voor het uitgevoerde vervoer heeft toegezonden, de Damco Condities van toepassing zijn verklaard. Onder de digitale handtekening staat vermeld dat deze Condities op alle activiteiten van Damco van toepassing zijn. DMC heeft in reply op deze e-mail zonder voorbehoud akkoord gegeven op de offerte. Daarmee heeft DMC de Damco Condities aanvaard en zijn deze op de overeenkomst van toepassing. Dat DMC niet met de condities bekend was, doet aan de toepasselijkheid daarvan niet af (artikel 6:233 BW).
5.5.
De stelling van DMC dat de overeenkomst al in januari 2019 is gesloten en dat daarop geen condities van toepassing zijn verklaard, wordt niet gevolgd. Uit de e-mailwisseling van 4 april 2019 blijkt dat afspraken uit januari 2019 gebaseerd waren op FCL-vervoer terwijl later bleek dat LCL-vervoer financieel voordeliger was. In overleg met DMC is daarom een nieuwe offerte voor LCL-vervoer opgesteld, waarmee DMC akkoord is gegaan. Daarmee zijn de afspraken uit januari 2019 komen te vervallen en is een nieuwe overeenkomst ontstaan.
5.6.
Voor zover in de stelling van DMC dat zij de Damco Condities nooit heeft ontvangen een beroep op vernietiging zoals bedoeld in artikel 6:234 BW moet worden gelezen, slaagt dit niet. Damco heeft in de e-mail van 4 april 2019 (onder haar digitale handtekening) ook een hyperlink opgenomen naar haar website waar de Damco Condities te vinden zijn en aangegeven dat de condities op verzoek toegestuurd kunnen worden [1] . Daarmee is voldaan aan elektronische terhandstelling zoals bedoeld in artikel 6:234 lid 2 BW en zijn de Damco Condities van toepassing.
5.7.
De conclusie van het voorgaande is dat DMC niet pas na aflevering van de goederen aan Damco moet betalen, maar (in lijn met de Damco Condities) binnen 14 dagen na de factuurdatum.
Terecht beroep op retentierecht
5.8.
Damco stelt dat zij de aflevering van de goederen heeft opgeschort en de goederen op grond van artikel 17 van de Fenex Voorwaarden en artikel 8:69 lid 2 BW onder zich heeft gehouden, omdat i) DMC niet de benodigde documenten had verstrekt om de goederen te kunnen inklaren/vrijgeven en ii) omdat DMC weigerde haar facturen te betalen.
5.9.
De kantonrechter is van oordeel dat Damco op goede gronden een beroep op het retentierecht heeft gedaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.10.
Of Damco een beroep kan doen op artikel 17 van de Fenex Voorwaarden, kan in het midden blijven, aangezien het retentierecht ook in de wet is opgenomen.
5.11.
Damco heeft een beroep gedaan op artikel 8:69 BW dat van toepassing is op de expeditie-overeenkomst. DMC stelt zich op het standpunt dat Damco hierop geen beroep kan doen omdat sprake is van een vervoersovereenkomst en niet van een expeditie-overeenkomst.
Overeenkomst is een expeditie-overeenkomst
5.12.
Anders dan door DMC bepleit, is in dit geval sprake van een expeditie-overeenkomst.
5.13.
De vraag hoe in een overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld wordt niet beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de overeenkomst, maar ook aan de hand van de verwachtingen die partijen over en weer aan bepalingen uit de overeenkomst mochten toekennen. Het is aan Damco om te stellen en, bij betwisting te bewijzen dat sprake is van een expeditie-overeenkomst in plaats van vervoer.
5.14.
Het kenmerkende verschil tussen de expeditie-overeenkomst en de vervoersovereenkomst is dat de expediteur de goederen door anderen laat vervoeren (‘doen vervoeren’) terwijl de vervoerder dat zelf doet. De expediteur is in feite de organisator van het verzenden van goederen. Naast het regelen van het eigenlijke vervoer zorgt de expediteur ook voor de afhandeling van heel wat administratieve formaliteiten zoals het aanvragen van de nodige vergunningen, prijsaanvragen en –vergelijkingen, het onderhandelen van prijzen en het boeken van ladingen bij rederijen, organisatie van wegvervoer, opslag van goederen, organisatie van groepage van kleine loten goederen en het vervullen van eventuele douaneformaliteiten.
5.15.
In het onderhavige geval ontbreekt een schriftelijke overeenkomst, zodat de rechtsverhouding niet aan de hand daarvan kan worden gekwalificeerd. De volgende omstandigheden wijzen naar het oordeel van de kantonrechter echter op het bestaan van een expeditie-overeenkomst: i) de verwijzing in de offerte van 4 april 2019 naar de Fenex voorwaarden, die de rechtsverhouding tussen de opdrachtgever en de expediteur regelen, ii) het feit dat de bedragen in de offerte en in de facturen zijn uitgesplitst en dat geen sprake is van een lumpsum. Hieruit is af te leiden dat de opdracht aan Damco niet alleen het vervoer behelsde maar ook andere zaken zoals douaneformaliteiten en opslag, iii) de omstandigheid dat eerst een dedicated container was geboekt en daarna een LCL load container met een gunstigere prijs. Hieruit valt af te leiden dat Damco heeft onderhandeld over containers met een vervoerder. Bovendien heeft Damco ter zitting onbetwist gesteld dat zij geen eigen containers en schepen heeft. In het licht van deze omstandigheden is de enkele (niet onderbouwde) stelling van DMC dat was afgesproken dat Damco de goederen zelf zou vervoeren, onvoldoende om het bestaan van een vervoersovereenkomst aan te nemen.
5.16.
Doordat sprake is van een expeditie-overeenkomst is het retentierecht uit artikel 8:69 lid 2 BW van toepassing. Daarin is bepaald dat de expediteur het retentierecht kan uitoefenen op zaken die hij in verband met de overeenkomst onder zich heeft, voor hetgeen hem terzake van de overeenkomst door zijn opdrachtgever verschuldigd is of zal worden. Het retentierecht vervalt zodra aan de expediteur het bedrag waarover geen geschil bestaat is betaald.
Ontbreken documentatie is geldige reden voor retentie
5.17.
Eén van de redenen voor Damco om zich op haar retentierecht te beroepen is dat DMC in strijd met artikel 8:67 BW niet de benodigde documentatie had aangeleverd, waardoor Damco niet kon/mocht inklaren en vrijgeven.
5.18.
Het argument van DMC dat artikel 8:67 BW niet van toepassing is, omdat geen sprake is van een expeditie-overeenkomst slaagt gelet op wat hiervoor is overwogen niet.
5.19.
Op DMC rust als opdrachtgever een
garantieverbintenisom te zorgen voor de documenten die voor het uitvoeren van de opdracht nodig zijn (artikel 8:67 BW). Dat Damco DMC voor aanvang van de overeenkomst niet heeft geïnformeerd om welke documentatie het ging en dat deze voorwaarde geen onderdeel uitmaakt van de overeenkomst, maakt dit niet anders. De verplichting voor DMC vloeit immers rechtstreeks uit de wet voort. Bovendien heeft Damco DMC al in een e-mail van 14 mei 2019 aangegeven welke documentatie nodig was om de goederen te kunnen inklaren en vrij te geven. Pas op 19 dan wel 23 juli 2019 had Damco de documenten die nodig waren. Damco heeft zich in de periode van 23 mei 2019 (lossen container) tot 19 dan wel 23 juli 2019 terecht op haar retentierecht beroepen.
Onbetaalde facturen is geldige reden voor retentie
5.20.
De andere reden dat Damco haar retentierecht heeft ingeroepen is dat Damco haar facturen onbetaald heeft gelaten. Zoals hiervoor is overwogen, was DMC op grond van de Damco Condities verplicht de facturen van Damco te betalen voor aanvang van het vervoer dan wel binnen de overeengekomen tijd na factuurdatum. Damco heeft een betalingstermijn gehanteerd van 14 respectievelijk 7 dagen maar heeft niet toegelicht/onderbouwd waaruit blijkt dat deze betalingstermijn met DMC is overeengekomen. Aangezien DMC heeft betwist dat deze betalingstermijnen zijn afgesproken, gaat de kantonrechter uit van de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen na aanvang van de dag volgend op die waarom DMC de factuur heeft ontvangen (artikel 6:119a lid 2 onder a BW). De kantonrechter gaat voorbij aan de (blote) betwisting van DMC dat zij in die periode geen facturen heeft ontvangen, aangezien Damco DMC er bij e-mail van 2 september 2019 op gewezen dat zij de facturen op 4 juli en 1 augustus 2019 aan de heer Kist van DMC heeft verzonden, en DMC daartegen niet geageerd heeft. De kantonrechter gaat er gelet daarop vanuit dat DMC de facturen 4 juli en 1 augustus heeft ontvangen, zodat deze uiterlijk 4 augustus en 1 september 2019 betaald hadden moeten zijn.
5.21.
Door niet tot betaling over te gaan, heeft DMC Damco dus ook in de periode na 23 juli 2019 gegronde redenen gegeven om het retentierecht uit te oefenen. Het retentierecht van artikel 8:67 BW ziet immers zowel op hetgeen Damco terzake van de overeenkomst door DMC verschuldigd is of zal worden. Dat de onbetaalde facturen, zoals door DMC is aangevoerd, nooit de reden zijn geweest voor Damco om de goederen niet te leveren en op te slaan, klopt niet. In e-mails van 2 en 17 september 2019 heeft Damco DMC er immers op gewezen dat zij (inmiddels) ook vanwege de onbetaald gebleven facturen niet tot vrijgave van de goederen zou overgaan.
Buitengerechtelijke ontbinding staat niet aan retentierecht in de weg
5.22.
Het verweer van DMC dat zij de overeenkomst met Damco buitengerechtelijk heeft ontbonden wegens wanprestatie van Damco, staat niet aan een rechtsgeldig beroep op het retentierecht in de weg. Ten eerste niet omdat DMC de overeenkomst pas bij Conclusie van Antwoord (augustus 2020) heeft ontbonden. Ontbinding heeft geen terugwerkende kracht (art 6:269 BW), zodat het retentierecht door Damco al was ingeroepen ruim voordat DMC een beroep op (buitengerechtelijke) ontbinding heeft gedaan. Ten tweede niet omdat de grond voor een rechtsgeldige ontbinding ontbreekt. DMC heeft ontbonden omdat Damco haar verplichting uit de overeenkomst om de goederen in Nieuw Vennep af te leveren niet is nagekomen. De reden dat Damco (nog) niet geleverd was, is was dat DMC niet aan haar verplichtingen (tot het verstrekken noodzakelijke documenten en het betalen van de facturen) had voldaan.
Facturen van 3 en 31 juli 2019 verschuldigd, vermeerderd met wettelijke handelsrente
5.23.
De conclusie van het voorgaande is dat Damco terecht haar retentierecht heeft ingeroepen en dat de overeenkomst (met bijbehorende rechten en plichten) is blijven bestaan. DMC is op grond van de toepasselijke Damco Condities gehouden de facturen van Damco van 3 en 31 juli 2019 met een totaalbedrag van € 3.599,77 te betalen en zal daarom worden veroordeeld tot betaling hiervan. Damco heeft na betwisting door DMC voldoende aangetoond dat zij de in rekening gebrachte kosten, daadwerkelijk heeft gemaakt en aan de Belastingdienst en de Dounae heeft betaald.
5.24.
Als niet weersproken zal de kantonrechter de daarover gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW toewijzen, met dien verstande dat de rente over de factuur van 3 juli 20 vanaf 5 augustus 2019 en de rente over de facturen van 31 juli 2019 vanaf 2 september 2019 wordt toegewezen. Damco heeft – na betwisting door DMC – nagelaten te bewijzen dat met DMC een betalingstermijn van 14 respectievelijk 7 dagen (zoals door Damco gehanteerd in de facturen) is overeengekomen, zodat wordt uitgegaan van de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen na aanvang van de dag volgoend op die waarop DMC de facturen heeft ontvangen (artikel 6:119a BW).
Geen opslagkosten verschuldigd
5.25.
Damco heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat DMC op grond van artikel 6:27 en 6:63 BW gehouden is de redelijke kosten te vergoeden die zij heeft moeten maken doordat zij de goederen vanwege het inroepen van haar retentierecht heeft moeten opslaan. Het argument van DMC dat die kosten niet verschuldigd zijn omdat Damco DMC op voorhand had moeten informeren over de documentatie die noodzakelijk was om de goederen in te klaren en vrij te geven, gaat niet op. Daarvoor verwijst de kantonrechter naar wat hiervoor is overwogen. Ook het argument van DMC dat de opslag na het inklaren van de goederen niet meer nodig was en dat DMC niet kan worden tegengeworpen dat de shipper vervolgens geen toestemming gaf de goederen vrij te geven, slaagt niet. Op dat moment was immers al sprake van een situatie waarin DMC de facturen van Damco onbetaald had gelaten en mocht Damco om die reden opschorten.
5.26.
Het verweer van DMC dat Damco haar vordering over de opslagkosten onvoldoende heeft onderbouwd slaagt wel. Damco heeft, na betwisting door DMC, nagelaten concreet bewijs te overleggen van de gemaakte kosten. Zij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de kosten redelijk zijn. Als eisende partij had dit wel op de weg van Damco gelegen. Dat DMC destijds geen bezwaar heeft gemaakt tegen de opgave van de opslagkosten in de e-mail van Damco van 13 juni 2019 (2.8), maakt dit niet anders.
5.27.
Damco heeft in deze procedure alleen een factuur van zichzelf aan DMC in het geding gebracht, maar de onderliggende factuur waaruit blijkt bij welke partij en voor hoeveel geld Damco de loods heeft gehuurd ontbreekt. Ook heeft Damco niet toegelicht waarom de goederen (na inklaring) in een dure loods in de haven van Rotterdam opgeslagen zijn gebleven en niet in een (goedkopere) loods buiten het havengebied. Aangezien DMC de (factuur voor de) opslagkosten al bij antwoord heeft betwist, had het op de weg van Damco gelegen bij repliek nader bewijs te leveren. Dat heeft zij niet gedaan en daarom wordt de vordering voor de opslagkosten als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente
5.28.
Damco maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, primair 10% van de hoofdsom op grond van artikel 16 van de Fenex Voorwaarden en subsidiair volgens de staffel uit het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat Damco (onbetwist) heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zodat de vordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt. De incassokosten worden echter niet in lijn met artikel 16 van de Fenex Voorwaarden toegewezen, omdat deze voorwaarden succesvol zijn vernietigd door DMC. Hoewel in de offerte van 4 april 2019 is verwezen naar de Fenex Voorwaarden en daarin een hyperlink naar die voorwaarden is opgenomen, heeft DMC - onbetwist –aangevoerd dat de hyperlink niet werkt. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde dat algemene voorwaarden achter een duidelijk herkenbare hyperlink moeten zijn opgenomen, zodanig dat zij door de wederpartij kunnen worden opgeslagen en voor haar toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming. Het enkel vermelden van het adres van een website is onvoldoende om aan de wettelijke informatieplicht te voldoen. [2]
5.29.
De buitengerechtelijke incassokosten zullen gelet op het voorgaande worden toegewezen volgens het wettelijke tarief van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten dat hoort bij de hoofdsom waartoe DMC zal worden veroordeeld, te weten
€ 513,78.
5.30.
De over de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:110a BW zal worden afgewezen, omdat deze alleen toewijsbaar is indien het gaat om verplichtingen tot betaling uit handelsovereenkomsten. De subsidiair gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal als onweersproken worden toegewezen.
Proceskosten
5.31.
Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in de zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt DMC tot betaling aan Damco van € 3.599,77, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 1.014,37 vanaf 5 augustus 2019 en over € 2.585,50 vanaf 2 september 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt DMC tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 513,78, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 25 mei 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2007/08, 31358, 3, p. 9-10.
2.HR 11 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011: BO7108.