3.3.1Vrijspraak feit 3
Op basis van de stukken in het dossier en hetgeen de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard kan het volgende worden vastgesteld. De verdachte heeft in december 2005 en januari 2006 respectievelijk € 18.000,- en € 8000,- (totaal € 26.000,-) van [naam 3] geleend ten behoeve van de financiering van haar aankoop van de helft van de woning aan de [adres 2] in Zwaag. Dit bedrag zou de verdachte in maandelijkse termijnen van
€ 200,- terugbetalen. De verdachte heeft de lening uiteindelijk op onregelmatige momenten terugbetaald. Het bedrag is in gedeeltes, contant, terugbetaald. Dit gebeurde meestal met bedragen van een paar honderd euro en een enkele keer met grotere bedragen. De lening was tussen 2010 en 2011 geheel afgelost.
Nu het onderzoek in onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat voor de terugbetaling van het bedrag van € 26.000,- geld is gebruikt dat van een bepaald misdrijf afkomstig is, zal eerst moeten worden beoordeeld of er op grond van de feiten en omstandigheden zoals daarvan uit het dossier blijkt, sprake is van een vermoeden van witwassen.
Hiertoe is van belang dat de verdachte in de jaren 2002 tot en met 2012 een gemiddeld bruto jaarinkomen verdiende van € 14.884,-. Zij woonde in de tenlastegelegde periode samen met haar moeder [naam 5] , die in deze jaren een gemiddeld bruto jaarinkomen ontving van
€ 38.922,-. De rechtbank is van oordeel dat de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden, die er volgens het openbaar ministerie op neerkomen dat de inkomsten van de verdachte ontoereikend zijn geweest om de genoemde lening (contant) af te lossen, zonder andere bijkomende feiten en omstandigheden - die onvoldoende zijn gebleken -, niet de conclusie rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het terugbetaalde geld van misdrijf afkomstig is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de hoogte van het door de verdachte terug te betalen bedrag, in relatie tot haar inkomsten en de omstandigheid dat zij met haar moeder een gezamenlijke huishouding voerde, hetgeen kostenmatigend werkt, alsook de ruime periode van ten minste vier jaren waarin genoemd geldbedrag in gedeeltes is afgelost. De omstandigheid dat (deel)betalingen steeds contant zijn gedaan maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde witwassen van het bedrag van € 26.000,- , zodat zij hiervan zal worden vrijgesproken.
3.3.3Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Bewijsvermoeden
Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat in 2006 werkzaamheden zijn verricht aan de rieten kap van de woning aan de [adres 2] in Zwaag, die toebehoorde aan de verdachte en haar moeder [naam 5] . De facturen van de rietdekker, ten bedrage van in totaal € 19.404,41, zijn door de verdachte contant betaald.
Nu het onderzoek in onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat voor de betaling van deze facturen geld is gebruikt dat van een bepaald misdrijf afkomstig is, zal allereerst moeten worden beoordeeld of er op grond van de feiten en omstandigheden zoals daarvan uit het dossier blijkt, sprake is van een vermoeden van witwassen.
De verdachte had in 2006 een gemiddeld bruto jaarinkomen van € 14.884,- en uit het dossier blijkt niet dat zij, in ieder geval na voldoening van de koopsom voor de eigendom van de onverdeelde helft van de woning in februari van 2006, beschikte over substantiële banktegoeden of ander vermogen die voor de betaling van de werkzaamheden aan de kap van de woning hadden kunnen worden opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om een bedrag van een zodanige omvang in relatie tot het inkomen van de verdachte, dat dit een vermoeden rechtvaardigt dat het niet anders kan zijn dan dat de contanten voor de betaling van de werkzaamheden uit misdrijf afkomstig zijn.
Verklaring verdachte
Ter terechtzitting heeft de verdachte over de herkomst van het geld een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat er in 2006 een probleem bleek te zijn met het rieten dak van de woning, er was sprake van lekkage en van slechte isolatie. Omdat de verdachte en haar moeder [naam 5] destijds niet beschikten over voldoende geld om voor de werkzaamheden aan het dak te betalen, heeft zij haar vader om hulp gevraagd. De vader van de verdachte, [naam 6] , heeft haar vervolgens € 20.000,- geschonken voor het opnieuw bedekken van het dak.
Ter onderbouwing hiervan is door de verdediging een (kopie van een) schenkingsovereenkomst tussen verdachte en haar vader overlegd, waaruit volgt dat de vader van de verdachte op 1 maart 2006 een bedrag van € 20.000,- aan haar heeft geschonken. Deze overeenkomst is ondertekend op 1 oktober 2018. Dat dit pas jaren later is gebeurd komt volgens de verdediging doordat er in 2006 geen enkele aanleiding was de schenking op papier te zetten. Pas toen eind 2017 door het openbaar ministerie concept tenlasteleggingen waren verspreid werd het de verdachte duidelijk dat van haar een verklaring voor de herkomst van dit contante geldbedrag werd verlangd, zodat de overeenkomst toen alsnog is opgemaakt.
Beoordeling
Bij de beoordeling van deze verklaring van de verdachte acht de rechtbank van belang dat zij hiermee pas ter terechtzitting is gekomen. Tijdens het voorbereidend onderzoek is de verdachte meerdere keren verhoord, maar zij heeft toen nimmer een verklaring willen geven voor de herkomst van dit geldbedrag. Het late tijdstip waarop de verklaring door de verdachte is afgelegd, maakt dat deze verklaring niet meer verifieerbaar is, temeer nu blijkt dat de vader van de verdachte inmiddels (enkele weken na het opstellen van de schenkingsovereenkomst) is overleden. De door de verdachte ter terechtzitting overgelegde schenkingsovereenkomst betreft bovendien geen origineel stuk. Als de verdachte een origineel stuk had willen overleggen, zoals ter terechtzitting alsnog door de raadsman is aangeboden, dan had dat op een tijdstip dienen te gebeuren dat hiernaar nog onderzoek had kunnen worden verricht, hetgeen kennelijk ook mogelijk was nu de kopie van de schenkingsovereenkomst op 10 oktober 2018 is gedateerd. Deze factoren maken dat de verklaring van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet kan gelden als verifieerbaar en doen ook afbreuk aan de aannemelijkheid van de verklaring, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
Verder neemt de rechtbank nog in aanmerking dat een schenking van € 20.000,- enkel voldoende zou kunnen worden geacht voor de betaling van de facturen van de rietdekkers, terwijl rietdekker [naam 1] heeft verklaard dat het benodigde materiaal voor de reparatie aan het dak van de woning apart door de verdachte was aangeschaft en de kosten daarvan ongeveer € 12.000,- moeten hebben bedragen. Hoe de verdachte dit heeft kunnen bekostigen is onduidelijk gebleven. Hoewel de betaling van het materiaal niet aan de verdachte ten laste is gelegd, spelen deze kosten niettemin een rol bij de beoordeling van de aannemelijkheid van haar verklaring dat de betaling van de rietdekkers is gefinancierd met een schenking van haar vader.
Nu de verdachte geen afdoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand (hoogst) onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven, is het openbaar ministerie niet gehouden nader onderzoek te verrichten. Het onder 1 ten laste gelegde witwassen zal bewezen worden verklaard als hierna onder 3.4 te melden.
3.3.4Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Vaststellingen
Voor de inzichtelijkheid heeft de rechtbank bij de hierna volgende vaststellingen een andere volgorde aangehouden dan in de tenlastelegging is gedaan.
Auto 4
De Mercedes B200 (auto 4) is door de verdachte gekocht op 15 mei 2009 (factuurdatum). De verdachte heeft contant een bedrag van € 14.300,- bijbetaald voor de aankoop van deze auto. De auto heeft van 14 mei 2009 tot en met 21 februari 2011 op naam van de verdachte gestaan. De Mercedes B200 (auto 4) is later door [naam 4] ingeruild voor een bedrag van € 14.500,-. Op het moment van inruilen stond de auto op naam van de verdachte.
Auto 1
De Volkswagen Polo (auto 1) is door de verdachte gekocht op 25 februari 2011 (factuurdatum). De verdacht heeft contant een bedrag van € 6.600,- bijbetaald voor de aankoop van deze auto. De Volkswagen Polo (auto 1) is ingeruild bij/ten behoeve van de aankoop van de Mini Cooper (auto 2).
Auto 2
De Mini Cooper (auto 2) is door de verdachte gekocht op 27 juni 2011 (factuurdatum). Bij de aankoop van deze auto is de Volkswagen Polo (auto 1) ingeruild (inruilwaarde: € 10.000,-). De verdachte heeft contant een bedrag van € 5.500,- bijbetaald om de totale koopsom van € 15.500,- te voldoen. De Mini Cooper (auto 2) is ingeruild bij/ ten behoeve van de aankoop van de Volkswagen Golf (auto 3).
Auto 3
De Volkswagen Golf (auto 3) is door de verdachte gekocht op 3 augustus 2012 (factuurdatum). Deze auto heeft van 29 november 2012 tot en met 2 februari 2013 op naam van de verdachte gestaan. Bij de aankoop van deze auto is de Mini Cooper (auto 2) ingeruild (inruilwaarde: €11.250,-). Daarnaast is er contant een bedrag van € 6.500,01 betaald voor de aankoop van de Volkswagen Golf (auto 3).
Auto 5
De Mercedes C220 (auto 5) is gekocht door [naam 4] op 23 februari 2011 (factuurdatum). [naam 4] heeft bij deze aankoop de Mercedes B200 (auto 4), die op naam stond van de verdachte, ingeruild (inruilwaarde: € 14.500,-) en heeft daarnaast contant een bedrag van € 15.500,- betaald.
Auto 6
De Mercedes SLK (auto 6) is gekocht door [naam 4] op 30 november 2013 (factuurdatum). Deze auto heeft van 02 december 2013 tot en met 30 maart 2015 op naam van [naam 4] gestaan en vervolgens van 30 maart 2015 tot en met 1 april 2015 op naam van de verdachte. [naam 4] heeft bij/ten behoeve van de aankoop van deze auto de Mercedes C220 (auto 5) ingeruild (inruilwaarde: € 17.000,-) en contant een bedrag van € 33.000,- bijbetaald.
Auto 7
De Mercedes CLA (auto 7) is door de verdachte gekocht op 30 maart 2015 (factuurdatum). Deze auto heeft van 27 maart 2015 tot en met 4 september 2015 op naam van de verdachte gestaan. De verdachte heeft bij deze aankoop de Mercedes SLK (auto 6) ingeruild (inruilwaarde € 36.500,-).
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft de verdachte in een betrekkelijk korte periode verschillende auto’s (uit het duurdere segment) gekocht en heeft zij meermalen relatief grote bedragen contant bijbetaald. Onder verwijzing naar het hiervoor onder 3 opgenomen beoordelingskader overweegt de rechtbank dat het legale inkomen en het legale vermogen van de verdachte in deze periode – in ieder geval zonder nadere toelichting – ontoereikend moet worden geacht voor deze (contante) betalingen, nog daargelaten de kosten die zijn verbonden aan het gebruik van dergelijke auto’s. Weliswaar kan uit het in bewijsmiddel 1 genoemde proces-verbaal worden afgeleid dat de verdachte in 2005/2006 een bedrag van € 53.690,- op haar bankrekening had staan, maar uit het dossier (proces-verbaalnummer 777: proces-verbaal van bevindingen ontvangen stukken rekestenzitting, bijlage 1 - de toelichting op het klaagschrift - onder punt 11, onder verwijzing naar bijlage 9 bij het klaagschrift) blijkt dat vanaf de bankrekening van de verdachte op 6 februari 2006 een bedrag van € 61.990,70 is overgemaakt naar [naam 7] (notaris) vanwege de aankoop van de onverdeelde helft van de [adres 2] . Gelet hierop, en nu het tegendeel op geen enkele wijze uit het dossier blijkt, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte ten tijde van de aanschaf van de na te noemen auto’s, niet (meer) over (voldoende) legaal vermogen beschikte om de bijbetalingen van auto’s te kunnen voldoen. Uit de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd volgt ook dat zij die betalingen niet heeft gefinancierd uit haar legale,
reguliereinkomen uit arbeid of uit haar vermogen. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van feiten en omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de door de verdachte gedane contante bijbetalingen uit misdrijf afkomstig zijn. Hieronder zal per auto nader worden ingegaan op de verklaring die de verdediging heeft gegeven over de herkomst van – kort gezegd – de (bij)betalingen aan de auto’s. Verder zal de rechtbank ingaan op de vraag of de verdachte, ook ten aanzien van de auto’s waarvoor zij niet zelf een bijbetaling heeft gedaan, gebruik heeft gemaakt van de in de tenlastelegging genoemde auto’s terwijl zij wist dat die auto’s (middellijk) uit misdrijf afkomstig waren.
Auto 4
De verdachte heeft voor het eerst ter terechtzitting verklaard dat de Mercedes B200 (auto 4) (deels) is gekocht met geld dat zij had verdiend aan de verkoop van hondenpups. Ter onderbouwing van die stelling heeft de verdediging een document overgelegd afkomstig van een dierenarts, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de hond van de verdachte kort voor de aankoop van de Mercedes B200 (auto 4) meerdere pups heeft gekregen. De verdachte heeft echter op geen enkele wijze nader onderbouwd dat zij deze pups vervolgens daadwerkelijk heeft verkocht, en als dat al het geval is geweest wanneer, aan wie en voor hoeveel geld dat is gebeurd. Gelet op het late tijdstip waarop de verklaring door de verdachte is afgelegd en het feit dat de verklaring niet dan wel onvoldoende met concrete gegevens over de beweerdelijke verkopen is onderbouwd en mede daardoor ook niet-verifieerbaar is, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring niet het hiervoor genoemde vermoeden van witwassen weerlegt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het contante geld voor de bijbetaling van € 14.300,- (op een totale koopprijs van € 24.300,-) voor de aankoop van de Mercedes B200 (auto 4) uit misdrijf afkomstig is. Nu de Mercedes B200 (auto 4) is gekocht door de verdachte, op haar op naam heeft gestaan en de verdachte ter zitting heeft verklaard dat zij deze auto “had”, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte deze auto ook heeft gebruikt.
Auto 1 en 2
De verdachte heeft verklaard dat de bijbetalingen voor de aankopen van de Volkswagen Polo (auto 1) en de Mini Cooper (auto 2) (€ 6.600,- respectievelijk € 5.500,-) zijn gedaan met geld dat zij had gekregen van [naam 4] die voor haar de Mercedes B200 (auto 4) had ingeruild. De verdachte heeft ook deze verklaring pas ter terechtzitting afgelegd. Ook deze verklaring is onvoldoende onderbouwd, concreet en verifieerbaar. De rechtbank acht die verklaring bovendien hoogst onwaarschijnlijk. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit het dossier blijkt dat de Mercedes B200 (auto 4) door [naam 4] is ingeruild, zoals ook de verdediging zelf heeft aangevoerd ter terechtzitting. De inruilwaarde is in mindering gebracht op het aankoopbedrag van de auto die [naam 4] op dat moment kocht (de Mercedes C220, auto 5). [naam 4] is meerdere keren gehoord door de politie (als verdachte) en heeft ten overstaan van de rechter-commissaris een verklaring als getuige afgelegd, in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte. Hij heeft echter op geen enkel moment verklaard dat de hij ‘de inruilwaarde’ van de Mercedes B200 (auto 4) aan de verdachte heeft gegeven. Bovendien is die inruilwaarde in mindering gebracht op de aankoopprijs, zodat [naam 4] ook geen geld in handen heeft gekregen door dit inruilen. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank tot de conclusie komt dat het niet anders kan zijn dan dat de bijbetalingen voor de aankopen van de Volkswagen Polo (auto 1) en de Mini Cooper (auto 2) zijn gedaan met geld dat uit misdrijf afkomstig is. Wat betreft de Mini Cooper (auto 2) komt daar bovendien bij dat ook de bij de aankoop ingeruilde auto (de Volkswagen Polo, auto 1) valt aan te merken als uit misdrijf afkomstig, zoals voortvloeit uit het voorgaande. Voor beide auto’s geldt dat de verdachte daarvan gebruik heeft gemaakt en/of deze heeft omgezet reeds omdat de verdachte de beide auto’s heeft ingeruild ten behoeve van de aankoop van andere auto’s.
Auto 3
De verdachte heeft voor het eerst ter terechtzitting verklaard dat de Volkswagen Golf (auto 3) is gekocht voor haar zoon en dat het geld van de bijbetaling van hem afkomstig is. Deze verklaring is op geen enkele wijze nader onderbouwd en bovendien pas afgelegd op een moment waarop nadere verificatie door het openbaar ministerie niet haalbaar is zonder uitstel van de behandeling van de zaak, voor zover nadere verificatie al mogelijk is gelet op de summiere onderbouwing. Wat er echter ook zij van de juistheid van deze verklaring, vaststaat dat bij de aankoop van de Volkswagen Golf (auto 3), de Mini Cooper (auto 2) is ingeruild. Daarmee is het grootste deel van de aankoopsom voldaan (€ 11.250,- op een totaal van € 17.750,01). Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de Mini Cooper (auto 2) is gefinancierd met geld/middelen die uit misdrijf afkomstig zijn. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat bij de aankoop van de Volkswagen Golf gebruik is gemaakt van geld/middelen dat/die uit misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op enig moment gebruik heeft gemaakt van deze auto. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat de Volkswagen Golf (auto 3) was bedoeld voor haar zoon maar zij heeft ook verklaard dat haar zoon op het moment van de aanschaf van de auto nog geen achttien was. Daar komt nog bij dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de Volkswagen Golf (auto 3) op naam van de verdachte heeft gestaan. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat de verdachte op enig moment gebruik heeft gemaakt van de auto.
Auto 5 en 6
De Mercedes C220 (auto 5) is gekocht en betaald door [naam 4] . Hiervoor kwam al aan de orde dat [naam 4] deze aankoop mede heeft gefinancierd door inruil van de Mercedes B200 (auto 4) (inruilwaarde € 14.500,-). Daarnaast heeft hij (contant) een bedrag van € 15.500,- betaald. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Mercedes B200 (auto 4) door de verdachte is gekocht met geld dat uit misdrijf afkomstig is. Het gaat daarbij in ieder geval om bijna 60% van de aanschafprijs (€ 14.300,- op een bedrag van € 24.300,-; de rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat ook het andere deel van de koopprijs is voldaan met een uit misdrijf verkregen goed). Aldus is sprake van een zodanige vermenging van gelden dat naar het oordeel van de rechtbank ook de opbrengst van de verkoop/inruil van de Mercedes B200 (auto 4) moet worden aangemerkt als geld dat uit misdrijf afkomstig is. Dat leidt er vervolgens toe dat ook ten aanzien van de Mercedes C220 (auto 5) tenminste sprake is van ‘vermenging’ (ervan uitgaande dat het contant door [naam 4] bijbetaalde bedrag een legale herkomst heeft). De rechtbank is daarom van oordeel is dat ook de Mercedes C220 (auto 5) auto (middellijk) afkomstig is uit enig misdrijf. De rechtbank gaat er verder vanuit dat de verdachte wist dat in ieder geval een deel van de Mercedes C220 (auto 5) is ‘betaald’ met geld/een goed dat uit misdrijf afkomstig was, te weten door inruil van de Mercedes B200 (auto 4). Immers, de verdachte heeft zelf verklaard dat [naam 4] de Mercedes B200 (auto 4) voor haar heeft ingeruild terwijl deze auto op het moment van inruilen op haar naam stond. Uit de verklaring van [naam 4] in zijn tweede verhoor bij de politie (p. 2) volgt bovendien dat hij de Mercedes C220 (door [naam 4] de grijze Mercedes coupé genoemd) heeft gekocht om de verdachte en haar partner te helpen. De verdachte was volgens [naam 4] degene die het meest reed in de Mercedes C220 (auto 5). Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de Mercedes C220 (auto 5) moet worden aangemerkt als middellijk uit misdrijf afkomstig (al dan niet door vermenging van ‘legale’ en ‘illegale’ gelden), dat de verdachte dit wist en dat zij gebruik heeft gemaakt van de Mercedes C220 (auto 5), en daardoor heeft witgewassen.
Eenzelfde argumentatie volgt de rechtbank als het gaat om de Mercedes SLK (auto 6). [naam 4] heeft deze auto gekocht en betaald. De aankoop heeft [naam 4] gefinancierd door inruil van de Mercedes C220 (auto 5) (inruilwaarde € 17.000,-) en door bijbetaling (contant) van € 33.000,-. Bij de politie heeft [naam 4] verklaard dat hij de Mercedes SLK (auto 6) in samenspraak heeft gekocht met de verdachte, dat hij met haar is meegegaan naar [bedrijf 3] (autobedrijf) en dat daar de 1e grijze Mercedes (de rechtbank begrijpt: de Mercedes C220, auto 5) is ingeruild op de Mercedes SLK (auto 6) (p. 2/3 van zijn tweede verhoor bij de politie). De eigenaar van [bedrijf 3] heeft verklaard dat hij de verdachte in de Mercedes SLK (auto 6) heeft zien wegrijden na de verkoop van deze auto. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de verdachte wist dat de Mercedes C220 (auto 5) is gebruikt om de aankoop van de Mercedes SLK (auto 6) mede mee te financieren. Zoals hiervoor is geoordeeld is de Mercedes C220 aan te merken als een uit misdrijf verkregen goed. De Mercedes SLK (auto 6) is gelet hierop (mede) gefinancierd met een uit misdrijf verkregen goed en daardoor aan te merken als uit misdrijf afkomstig (ook hier: tenminste omdat sprake is van vermenging van ‘legaal’ en ’illegaal geld). De verdachte heeft ook gebruik gemaakt van deze auto, zoals zij zelf ter terechtzitting heeft verklaard.
Auto 7
De Mercedes CLA (auto 7) is door de verdachte gekocht. De verdachte heeft verklaard dat zij de Mercedes SLK (auto 6) van [naam 4] heeft ingeruild (inruilwaarde € 36.500,-) en zij daarom deze auto voorafgaand aan het inruilen voor een zeer korte periode op haar naam heeft gehad. De verdachte heeft niet betwist dat zij de auto heeft gebruikt, sterker nog, zij heeft ter terechtzitting gezegd dat de auto voor haar bedoeld was. Ook hier geldt dat de ingeruilde auto, de Mercedes SLK (auto 6) is aan te merken als een uit misdrijf afkomstig goed, zoals hiervoor is overwogen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook ten aanzien van de Mercedes CLA (auto 7) sprake is van witwassen, bestaande uit het gebruik van deze auto.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie.
Wat betreft de Mercedes B200 (auto 4), de Volkswagen Polo (auto 1) en de Mini Cooper (auto 2) is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de bijbetalingen voor de aankoop van deze auto’s zijn gedaan door de verdachte met geld dat uit misdrijf afkomstig is. Uit de bewijsmiddelen volgt bovendien dat de verdachte deze auto’s heeft gebruikt en/of omgezet (ingeruild).Ten aanzien van de Volkswagen Golf (auto 3) is de rechtbank van oordeel dat deze auto voor het grootste deel is gefinancierd door de inruil van de Mini Cooper (auto 2) waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat die (middellijk) uit misdrijf afkomstig is. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van deze auto, zoals hiervoor is overwogen. Niet is komen vast te staan dat het contant bijbetaalde bedrag afkomstig is uit misdrijf. Tot slot de Mercedes C220 (auto 5), de Mercedes SLK (auto 6) en de Mercedes CLA (auto 7). Ook deze auto’s zijn aan te merken als (middellijk) uit misdrijf afkomstig. De verdachte wist ook dat dit het geval was. Door gebruik te maken van die auto’s, en wat betreft de Mercedes SLK (auto 6): ook door die om te zetten (inruilen), heeft zij zich schuldig gemaakt aan witwassen. De rechtbank overweegt daarbij omwille van de duidelijkheid dat niet is komen vast te staan dat de ‘bijbetalingen’ voor de aankopen van deze auto’s zijn gedaan met geld dat uit misdrijf afkomstig is.