ECLI:NL:RBNHO:2021:10081

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
9082325
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over opdrachtovereenkomst en loon verschuldigd aan makelaar

In deze zaak vordert een makelaar van gedaagde, een consument, betaling van € 5000,00 voor werkzaamheden in verband met de verkoop van een woning. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de dagvaarding niet aan de wettelijke vereisten voldoet en dat de makelaar hem niet de mogelijkheid heeft gegeven het geschil aan de geschillencommissie voor te leggen. De kantonrechter oordeelt dat de gebreken in de dagvaarding niet leiden tot niet-ontvankelijkheid en dat de makelaar voldoende bewijs heeft geleverd dat hij in opdracht van gedaagde werkzaamheden heeft verricht. Echter, de afspraak over het loon van € 5000,00 staat nog onvoldoende vast. De makelaar krijgt de gelegenheid om deze afspraak te bewijzen.

Het procesverloop begint met de dagvaarding van 16 februari 2021 door eiseres, die een vordering tegen gedaagde heeft ingesteld. Gedaagde heeft schriftelijk geantwoord en eiseres heeft hierop gereageerd. De kantonrechter heeft vervolgens vonnis bepaald. De kern van de zaak draait om de vraag of gedaagde € 5000,00 aan eiseres moet betalen. De kantonrechter concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de makelaar werkzaamheden heeft verricht, maar dat de afspraak over het loon nog niet bewezen is. De kantonrechter houdt verdere beslissingen aan en stelt een termijn voor bewijslevering vast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9082325 \ CV EXPL 21-1587
Uitspraakdatum: 15 september 2021
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
gevestigd te [plaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: Invorderingsbedrijf B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M. Drolsbach
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een makelaar van gedaagde (een consument) betaling van € 5000,00 voor werkzaamheden in verband met (bemiddeling bij) de verkoop van een woning. Volgens gedaagde moet de makelaar niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de dagvaarding niet aan de wettelijke vereisten voldoet en omdat de makelaar hem op grond van Algemene Voorwaarden de mogelijkheid had moeten geven het geschil aan de geschillencommissie voor te leggen. Verder betwist gedaagde dat de makelaar in zijn opdracht werkzaamheden heeft verricht, althans dat hij daarvoor moet betalen. Volgens gedaagde vloeit uit de Algemene Voorwaarden voort dat hij niets hoeft te betalen, omdat de woning niet door bemiddeling van de makelaar is verkocht en de opdracht aan de makelaar daarvoor al was beëindigd. De kantonrechter oordeelt dat de gebreken in de dagvaarding niet leiden tot niet-ontvankelijk. De kantonrechter is ook bevoegd over het geschil te oordelen, ondanks het feit dat de makelaar gedaagde niet op de geschillencommissie heeft gewezen. Verder vindt de kantonrechter dat uit de processtukken voldoende blijkt dat de makelaar in opdracht van gedaagde werkzaamheden heeft verricht, waarvoor gedaagde op grond van de Algemene Voorwaarden moet betalen. De afspraak over een loon van € 5.000,00 staat echter nog onvoldoende vast. De makelaar wordt in de gelegenheid gesteld deze afspraak te bewijzen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 16 februari 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. [eiseres] heeft zich vervolgens een akte uitlating producties ingediend.
1.3.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] heeft een overeenkomst tot bemiddeling bij de verkoop van de woning aan [adres] (hierna: de Woning) in het geding gebracht. In de overeenkomst staan [gedaagde] en zijn echtgenote (hierna: [echtgenote van gedaagde] ) als opdrachtgever vermeld en [makelaar] (hierna: [makelaar] ) als makelaar. Op de overeenkomst zijn de “Algemene Consumentenvoorwaarden van VBO Makelaars O.Z.” (hierna: de Algemene Voorwaarden) van toepassing verklaard. De overeenkomst is ongedateerd en niet ondertekend.
2.2.
[makelaar] is als makelaar werkzaam bij [eiseres] .
2.3.
Op 12 november 2018 hebben [makelaar] en [gedaagde] e-mailcontact gehad over een tekening en een brief van de gemeente [gemeente] over een mogelijke verbouwing aan de Woning.
2.4.
[eiseres] heeft een printscreen overgelegd waaruit blijkt dat de Woning per 20 december 2018 is afgemeld op Funda, nadat deze ruim anderhalf jaar te koop had gestaan.
2.5.
Op 6 februari 2019 heeft [makelaar] aan [gedaagde] en [echtgenote van gedaagde] een e-mail gestuurd met als bijlage een koopakte voor de Woning , met de toevoeging dat [makelaar] bij hen zou langskomen om alles samen met hun zoon (hierna: [zoon van gedaagde] ) te ondertekenen. De koopakte is niet in het geding gebracht.
2.6.
In een e-mail van 26 juli 2019 hebben [gedaagde] en [echtgenote van gedaagde] , mede namens [zoon van gedaagde] , het volgende aan [makelaar] geschreven:
‘Zoals toegezegd berichten wij je het definitieve standpunt van [zoon van gedaagde] t.a.v. de koop van [adres] .
Tussentijds hebben we een aantal woningen bezocht, [zoon van gedaagde] kam gisteren aan, waarbij door hem toch definitief wordt gekozen voor [adres] .Het ligt in de bedoeling dat hij een mede woonplaats neemt op Mallorca, en dan is de flat aan [adres] wel zo doelmatig.
De overdracht vindt medio december a.s. plaats omdat het appartement leeg aan hem dient te worden geleverd (eigenwoning principe) dus nadat de bewonen er uit is vertrokken.
Misschien wil je hem informeren dat verlenging niet mogelijk is wegens verkoop en de eis tot lege oplevering.
Na overdracht begint de verbouwing ondermeer van het balkon, zoals gezegd voldoet [zoon van gedaagde] het mogelijk openstaande bedrag aan de VVE op datum overdracht, dit hebben wij intern verrekenend.
Dank voor je bemiddeling in deze.
Overigens nu [zoon van gedaagde] een definitieve goede financier heeft voor het Hotel ( [naam] ) in Zandvoort en het beginnen volgend jaar van de Formule I, hij heeft besloten het Hotel te Houden, zeker zolang de Formule I in Zandvoort voortduurt.Het biedt veel perspectief.
Verkoop is niet meer aan de orde, althans niet binnen een korttermijn (de eerste drie jaar na 2020), wij begrijpen dat je kosten hebt gemaakt ter verwerving van belangstellenden.Deze worden graag door ons vergoed, Factureer aan: [zoon van gedaagde] Private Properties.Wij betalen je graag deze vergoeding.
Dit is het even voor nu, houd jij kontakt met de archittekt welke deel uitmaakt van de woongemeenschap aan [adres] zodat de verbouwing direct januari a.s. kunnen wordt gestart’
2.7.
[makelaar] heeft de notaris vervolgens in een e-mail van 26 juli 2019 laten weten dat de levering van de Woning wordt uitgesteld tot 1 december 2019, omdat de bank van [zoon van gedaagde] eist dat de Woning zonder huurders aan hem wordt opgeleverd.
2.8.
In een e-mail van 22 januari 2020 heeft [makelaar] een nota ‘
voor de verkoop / bemiddeling van [adres] in overeenstemming met de fam. [echtgenote van gedaagde] / [achternaam gedaagde]’ aan de notaris gestuurd. De nota is niet in het geding gebracht.
2.9.
[eiseres] heeft een herinneringsfactuur (hierna: de Herinneringsfactuur) van 6 april 2020 aan [bedrijf van zoon van gedaagde] (het bedrijf van [zoon van gedaagde] ) gestuurd, waarin is vermeld dat de factuur van 10 februari 2020 van € 5.000,- inclusief btw ten behoeve van ‘
verstrekte adviezen bij aankoop uit portefeuille [aanduiding] alsmede van [echtgenote van gedaagde]’ nog niet is betaald. De factuur van 10 februari 2020 (hierna: de Factuur) is niet in het geding gebracht.
2.10.
In de periode van 13 oktober tot en met 24 november 2020 hebben [makelaar] en [zoon van gedaagde] per Whatsapp contact gehad over betaling door [zoon van gedaagde] van een factuur van € 5.000,-. Aanvankelijk gaf [zoon van gedaagde] aan dat hij door corona gerelateerde omstandigheden niet het volledige bedrag kon betalen en stelde hij voor op korte termijn de helft te betalen en het restant eventueel later. Omdat het [makelaar] niet lukte een concrete afspraak met [zoon van gedaagde] te maken over wanneer en hoeveel er zou worden betaald, kondigde [makelaar] aan dat hij een incassobureau zou inschakelen. Vervolgens gaf [zoon van gedaagde] aan dat hij nooit afspraken met [makelaar] gemaakt had, nergens voor heeft getekend, dat hij geen rol had gespeeld in de verkoop van de Woning tussen hem en zijn vader en dat [makelaar] bij zijn vader moet zijn.
2.11.
Bij e-mail van 4 december 2020 heeft (de gemachtigde van) [eiseres] [gedaagde] verzocht de Factuur vermeerderd met rente binnen 15 dagen na ontvangst van de brief te betalen, bij gebreke waarvan aanspraak wordt gemaakt op € 625,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.12.
In een e-mail van 4 december 2020 heeft [echtgenote van gedaagde] hierop als volgt gereageerd: ‘
U berekent te veel:- 1% provisie dient u te berekenen over 650.000 en dient volgens afspraak deze bij [zoon van gedaagde] in rekening g te worden gebracht, bij wijze van uitzondering wegens bezichtigingen etc. (…)’.
2.13.
Bij brieven van 5 en 11 januari 2021 heeft (de gemachtigde van) [eiseres] [gedaagde] nogmaals verzocht de Factuur, vermeerderd met rente en incassokosten, te betalen.
2.14.
In reactie daarop heeft [echtgenote van gedaagde] bij e-mails van 5 en 11 januari 2021 geschreven dat zij en [gedaagde] geen enkele opdracht aan [eiseres] hebben gegeven.
2.15.
Bij e-mails van 14 en 19 januari 2021 heeft de zaakwaarnemer van [gedaagde] (de gemachtigde van) [eiseres] verzocht de opdracht tot verkoop waarop de Factuur gebaseerd is, toe te sturen. Op deze berichten is door [eiseres] niet inhoudelijk gereageerd.
2.16.
Omdat betaling aan [eiseres] is uitgebleven, heeft [eiseres] deze procedure aanhangig gemaakt.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 5866,31 (vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2021), bestaande uit een hoofdsom van € 5.000,-, € 110,06 aan rente en € 756,25 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief BTW.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [eiseres] in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht, waarvoor [gedaagde] de overeengekomen vergoeding van € 5.000,- inclusief BTW moet betalen. De werkzaamheden bestonden onder andere uit bezichtigingen, plaatsing van de Woning op Funda, het opmaken van een koopakte en het regelen van de koop/overdracht van de Woning met de notaris. [gedaagde] heeft [eiseres] bij email van 26 juli 2019 bedankt voor de bemiddeling en toegezegd daarvoor te zullen betalen. Doordat [gedaagde] de factuur voor de werkzaamheden – ondanks aanmaningen – niet heeft betaald, is hij ook de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Tot slot moet [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
Primair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de dagvaarding nietig is, althans [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren omdat de dagvaarding niet voldoet aan de voorschriften van artikel 85, 111 en 120 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) en [eiseres] niet de opdrachtnemer is van de opdrachtovereenkomst die aan de vordering ten grondslag is gelegd.
Subsidiair betwist [gedaagde] het bestaan van een opdrachtovereenkomst met [eiseres] . [gedaagde] betwist ook dat [eiseres] de gestelde werkzaamheden heeft verricht, dat met [eiseres] een vergoeding van € 5.000,- is overeengekomen, dat hij (en [bedrijf van zoon van gedaagde] ) de Factuur heeft ontvangen en dat hij heeft toegezegd te zullen betalen.
4.2.
Voor het geval wordt geoordeeld dat de door [eiseres] overgelegde opdrachtovereenkomst wel heeft bestaan, is [eiseres] niet-ontvankelijk, omdat [eiseres] [gedaagde] overeenkomstig artikel 20 lid 6 van de Algemene Voorwaarden de keuze om het conflict tussen hen voor te leggen aan de geschillencommissie of de rechter heeft onthouden.
Voor het geval [eiseres] wel ontvankelijk is, is [gedaagde] niets verschuldigd, omdat i) [eiseres] niet heeft bewezen dat [gedaagde] een aanbod van de makelaar heeft aanvaard (artikel 3 Algemene Voorwaarden) ii) de opdrachtovereenkomst eind 2018 door [gedaagde] is beëindigd (artikel 12, 14 en 19 van de Algemene Voorwaarden), terwijl de uiteindelijke koopovereenkomst pas daarna is gesloten, iii) deze koopovereenkomst niet door bemiddeling van [eiseres] tot stand is gekomen (artikel 7:426 BW) en iv) [eiseres] in strijd met artikel 7:417 lid 3 en 4 BW kennelijk zowel bij de verkopende als de kopende partij loon in rekening heeft gebracht. Tot slot stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat het opstellen van een koopakte geen prijs van € 5.000,- rechtvaardigt.
4.3.
[gedaagde] verzoekt de kantonrechter om [eiseres] te veroordelen tot volledige vergoeding van de gemaakte proceskosten van € 3.521,10, omdat sprake is van misbruik van (proces-)recht en [eiseres] [gedaagde] door haar wijze van procederen op hoge kosten heeft gejaagd.

5.De beoordeling

5.1.
De kern van deze zaak is of [gedaagde] € 5.000,00 (vermeerderd met rente en incassokosten) aan [eiseres] moet betalen.
Nietig / niet-ontvankelijk?
5.2.
Het verweer van [gedaagde] dat de dagvaarding nietig is, omdat (in strijd met artikel 85, 111 en 120 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) de producties bij de betekende dagvaarding ontbraken, slaagt niet. Van nietigheid is alleen sprake in de in artikel 120 Rv omschreven gevallen. Het niet (bij dagvaarding) overleggen van de producties valt hier niet onder en bovendien heeft [gedaagde] in lijn met artikel 85 lid 4 Rv de gelegenheid gehad zich bij dupliek over de nadien ingebrachte producties uit te laten.
5.3.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vermeende opdrachtovereenkomst niet door haar, maar door makelaar [makelaar] is aangegaan. Dit verweer slaag niet, omdat uit de opdrachtovereenkomst blijkt dat [makelaar] die is aangegaan in zijn hoedanigheid van makelaar bij [eiseres] en [makelaar] zich ook in al zijn e-mails aan [gedaagde] heeft gepresenteerd als makelaar van [eiseres] .
Bevoegdheid kantonrechter?
5.4.
Het standpunt van [gedaagde] dat [eiseres] niet ontvankelijk is, omdat [eiseres] [gedaagde] op grond van artikel 20 lid 6 van de Algemene Voorwaarden [1] de keuze had moeten geven tussen de civiele rechter of de geschillencommissie, wordt niet gevolgd. Allereerst omdat het verweer te laat (bij dupliek) is opgeworpen. Een onbevoegdheidsverweer moet immers voor alle weren worden gedaan (artikel 128 lid 3 Rv).
Ten tweede omdat er op dit moment geen geschil bij de geschillencommissie aanhangig is. [gedaagde] heeft het geschil - nadat hij met de bepaling uit de Algemene Voorwaarden bekend is geworden – niet bij de geschillencommissie aanhangig gemaakt en ook niet de wens geuit dit te willen doen, maar slechts gesteld dat [eiseres] hem de keuze had moeten geven. De kantonrechter acht zich onder die omstandigheden bevoegd van het geschil kennis te nemen.
Opdrachtovereenkomst met Algemene Voorwaarden?
5.5.
[gedaagde] betwist dat hij een opdrachtovereenkomst met [eiseres] heeft gesloten. Hierin wordt hij niet gevolgd. Naar het oordeel van de kantonrechter valt uit de stukken als genoemd onder 2.3 tot en met 2.12 voldoende af te leiden dat [makelaar] (als makelaar van [eiseres] ) in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de verkoop van de Woning. Zo blijkt daaruit dat de Woning in de periode van 2016 – 2018 langere tijd te koop heeft gestaan op Funda, dat [gedaagde] op enig moment heeft besloten de Woning te verkopen aan zijn zoon, dat [makelaar] een koopakte heeft opgesteld, dat hij met de notaris contact heeft onderhouden over de overdracht en dat hij na de overdracht een factuur voor bemiddeling bij de verkoop van de Woning aan de notaris heeft gestuurd. Wanneer die werkzaamheden op eigen initiatief van [makelaar] en niet in opdracht van [gedaagde] waren verricht, dan had het voor de hand gelegen dat [gedaagde] daartegen had geprotesteerd en dat heeft hij niet gedaan. Van belang in dit verband is nog dat het werk van een makelaar niet uitsluitend bestaat uit bemiddeling, maar ook uit bijkomende werkzaamheden zoals het opstellen van een koopakte en het onderhouden van contact met de notaris.
5.6.
Het feit dat niet [gedaagde] , maar zijn partner [echtgenote van gedaagde] de eigenaar van de Woning is, maakt het voorgaande niet anders. Het gaat erom wie contractpartij bij de opdrachtovereenkomst is, en dat is (naast [echtgenote van gedaagde] ) [gedaagde] .
5.7.
De kantonrechter gaat er op grond van het voorgaande vanuit dat er een opdrachtovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiseres] heeft bestaan overeenkomstig de overeenkomst die door [eiseres] is overgelegd en aan haar vordering ten grondslag is gelegd. Dat deze overeenkomst niet door partijen is ondertekend doet hieraan niet af, aangezien een overeenkomst ook mondeling kan worden gesloten. [gedaagde] heeft bovendien (subsidiair/voorwaarden) zelf een beroep gedaan op (de algemene voorwaarden uit) de overeenkomst. Het feit dat [eiseres] niet kan duiden wanneer de opdrachtovereenkomst precies is aangegaan, maakt het voorgaande niet anders.
Recht op loon over verrichte werkzaamheden?
5.8.
[gedaagde] betwist dat door [eiseres] werkzaamheden zijn verricht, maar de kantonrechter is - met verwijzing naar hetgeen onder 5.5 is overwogen - van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat in ieder geval de volgende werkzaamheden (in opdracht van [gedaagde] ) zijn verricht: aan- en afmelding op Funda, contact met de VvE en architect over een verbouwing aan de Woning, contact met de (voormalig) huurders van de Woning in verband met de overdracht, opstellen en doorspreken van de koopakte en contact met de notaris over de overdracht. De kantonrechter vindt het gelet op de duur dat de Woning op Funda te koop heeft gestaan aannemelijk dat er ook bezichtigingen door [eiseres] zijn gedaan.
5.9.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van [gedaagde] op artikel 3 van de Algemene Voorwaarden niet. Daarin staat dat de opdrachtgever de makelaar niets hoeft te betalen als de makelaar (bij een verschil van mening) niet kan aantonen dat de opdrachtgever zijn aanbod heeft aanvaard. Hoewel van een expliciete / schriftelijke aanvaarding door [gedaagde] niet is gebleken, kan een (mondelinge/stilzwijgende) aanvaarding wel uit de stukken worden afgeleid.
5.10.
Het verweer van [gedaagde] dat er op grond van artikel 14 en 19 van de Algemene Voorwaarden geen recht op loon bestaat, omdat de opdracht eind 2018 door hem is ingetrokken, wordt verworpen. Van een intrekking of (voortijdige) beëindiging van de opdracht door [gedaagde] eind 2018 is niet gebleken. Het overzicht waaruit blijkt dat de Woning in december 2018 bij Funda is afgemeld (r.o. 2.4) is hiervoor onvoldoende. Verwezen wordt in dit verband naar de e-mail van 26 juli 2019 (r.o. 2.6) waaruit blijkt dat de makelaar ook na eind 2018 (bij de verkoop van de Woning) betrokken is gebleven. Die betrokkenheid wordt bevestigd door het feit dat de makelaar in februari 2019 een concept-koopakte aan [gedaagde] heeft toegestuurd. Op basis hiervan gaat de kantonrechter ervan uit dat de overeenkomst ook na eind 2018 nog bestond.
5.11.
De stelling van [gedaagde] dat er op grond van artikel 12 van de Algemene Voorwaarden geen recht op loon bestaat, omdat de opdracht niet is vervuld doordat de verkoop niet door bemiddeling van de makelaar tot stand is gekomen, slaagt ook niet. In artikel 12 staat dat de makelaar pas recht op loon heeft als de opdracht is vervuld, maar op grond van artikel 9 lid 1, derde bullet van de Algemene Voorwaarden wordt een opdracht ook als vervuld beschouwd ‘
als tijdens de looptijd van de opdracht een koop- of huurovereenkomst tot stand komt die niet het gevolg is van door de makelaar verleende diensten’. Hoewel de verkoop van de Woning aan [zoon van gedaagde] niet door bemiddeling van [eiseres] tot stand is gekomen, is daardoor toch sprake van een vervulde opdracht en is op grond van artikel 12 van de Algemene Voorwaarden loon verschuldigd op het moment van de overdracht van de Woning.
5.12.
[gedaagde] wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat op grond van artikel 7:426 lid 1 BW geen loon verschuldigd is. Hierin is bepaald dat in geval van een bemiddelingsovereenkomst loon verschuldigd is zodra de overeenkomst tussen de opdrachtgever en een derde door bemiddeling van de tussenpersoon tot stand is gekomen. Het betreft hier regelend recht, waarvan in dit geval rechtsgeldig afgeweken is in artikel 9 van de Algemene Voorwaarden.
5.13.
De verwijzing van [gedaagde] naar artikel 7:417 lid 3, 4 BW leidt ook niet tot de conclusie dat er geen loon verschuldigd is. [gedaagde] stelt in dat verband dat [eiseres] in strijd met voornoemd artikel twee heren heeft gediend door zowel bij [gedaagde] als bij zijn zoon loon in rekening te brengen. In artikel 7:417 is bepaald dat een lasthebber geen recht op loon heeft indien hij twee heren dient. Nog los van de vraag of het verwijt van [gedaagde] terecht is, geldt dat het wetsartikel in dit geval niet van toepassing is omdat gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] kwalificeert als een overeenkomst tot lastgeving op grond waarvan [eiseres] een volmacht van [gedaagde] heeft gekregen om uit diens naam rechtshandelingen te verrichten.
5.14.
De conclusie van het voorgaande is dat [eiseres] recht op loon heeft voor de verrichte werkzaamheden.
Welk loon?
5.15.
De vervolgvraag is op welk loon [eiseres] aanspraak kan maken. [eiseres] beroept zich op een afspraak met [gedaagde] dat € 5.000,- inclusief BTW zou worden betaald en verwijst ter onderbouwing naar de Whatsapp conversatie tussen [makelaar] en [zoon van gedaagde] (r.o. 2.10). [gedaagde] heeft het bestaan van die afspraak betwist en aangevoerd dat onduidelijk is over welke factuur deze conversatie gaat. Omdat uit die conversatie inderdaad niet duidelijk wordt of het gaat om de factuur voor de werkzaamheden die [eiseres] (in opdracht van [gedaagde] ) ten behoeve van de verkoop van de Woning heeft verricht of om andere werkzaamheden, is [eiseres] vooralsnog niet geslaagd in het leveren van bewijs van de afspraak met [gedaagde] . [eiseres] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld de afspraak dat [gedaagde] € 5.000,- inclusief btw aan [eiseres] zou betalen voor de werkzaamheden ten behoeve van de verkoop van de Woning, te bewijzen door alle middelen rechtens.
5.16.
Mocht [eiseres] niet in de bewijsopdracht slagen, dan zal de kantonrechter het door [gedaagde] verschuldigde loon vaststellen door een gebruikelijk, danwel redelijk loon te bepalen (artikel 7:405 lid 2 BW) en een ureninschatting te maken van de verrichte werkzaamheden.
5.17.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
laat [eiseres] toe te bewijzen dat met [gedaagde] de afspraak is gemaakt dat hij € 5.000,- inclusief btw zou betalen voor door [eiseres] geleverde diensten ten behoeve van de verkoop van de Woning;
6.2.
bepaalt dat bewijslevering door middel van het overleggen van stukken plaatsvindt vóór of uiterlijk op
13 oktober 2021;
6.3.
wanneer [eiseres] voor bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op
13 oktober 2021het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven evenals de verhinderdata van beide partijen, de gemachtigden en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald;
6.4.
stelt [gedaagde] in de gelegenheid om uiterlijk een schriftelijke reactie te geven op door [eiseres] aangedragen schriftelijke bewijsstukken, uiterlijk
vier wekenna de rolzitting waarop deze bewijsstukken door [eiseres] zijn ingediend;
6.5.
uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van [eiseres] wordt er van uitgegaan dat zij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.waarvan hierna zal worden geoordeeld dat deze tussen partijen van toepassing zijn.