ECLI:NL:RBNHO:2021:10122

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
8862068 \ CV EXPL 20-9436
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij op basis van Europese regelgeving

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij British Airways Plc. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Zuid-Afrika naar Amsterdam, maar ondervond vertraging door een vertraagde uitvoering van de eerste vlucht. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die hen vrijstelden van compensatie. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de passagier zo spoedig mogelijk naar zijn eindbestemming te vervoeren. De rechter concludeerde dat de passagier recht had op compensatie, ongeacht eventuele bijzondere omstandigheden, omdat de vervoerder niet had onderbouwd dat er geen andere redelijke mogelijkheden waren om de passagier te vervoeren. De vordering tot betaling van € 600,00 werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en de proceskosten, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8862068 \ CV EXPL 20-9436
Uitspraakdatum: 10 november 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [de passagier]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde Verdex B.V.
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
British Airways Plc
gevestigd in het Verenigd Koninkrijk
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 18 september 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van OR Tambo International Airport (Zuid-Afrika) naar Heathrow Airport Londen (Verenigd Koninkrijk) op 25 juli 2019 met vluchtnummer BA56 en aansluitend naar Amsterdam Schiphol Airport op 26 juli 2019 met vluchtnummer BA428. De geplande aankomst te Amsterdam was 26 juli 2019 om 09:05 uur lokale tijd.
2.2.
Vlucht BA56 is vertraagd uitgevoerd. De passagier is omgeboekt naar een vervangende vlucht op 27 juli 2019.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het geschil

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente;
- € 181,50 dan wel een in redelijke justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat het gelet op hetgeen partijen over een weer naar voren hebben gebracht, onduidelijk is of de passagier de aansluitende vlucht (BA428) heeft gemist door de vertraagde uitvoering van vlucht BA56, of dat vlucht BA428 is geannuleerd. In beide gevallen heeft de passagier echter in beginsel recht op compensatie indien hij met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen. De passagier heeft gesteld dat hij is omgeboekt naar een vervangende vlucht op 27 juli 2019 met vertrektijd om 08.20 uur lokale tijd en een aankomsttijd om 10:40 uur lokale tijd. Volgens de vervoerder heeft de passagier niet onderbouwd dat hij met een andere vlucht naar Amsterdam is gevlogen. De vervoerder heeft echter niet gesteld naar welke andere vlucht hij de passagier dan wel heeft omgeboekt. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de passagier, gelet op de oorspronkelijk geplande aankomsttijd te Amsterdam op 26 juli 2019 om 09:05 uur lokale tijd, met de vervangende vlucht meer dan 24 uur later dan oorspronkelijk gepland op de eindbestemming is aangekomen.
4.3.
De vervoerder is dan ook op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5, lid 3, van de Verordening. Echter, wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de passagier zo spoedig mogelijk naar zijn eindbestemming te vervoeren.
4.4.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt, dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen, is de passagier meer dan 24 uur later dan oorspronkelijk gepland op de eindbestemming aangekomen. Het Hof heeft in voormeld arrest van 11 juni 2020 onder andere overwogen: “
De zorgvuldigheid die van deze luchtvaartmaatschappij wordt vereist om te kunnen worden vrijgesteld van haar verplichting tot compensatie, veronderstelt immers dat zij alle haar ter beschikking staande middelen aanwendt om ervoor te zorgen dat er bij de eerste gelegenheid en onder bevredigende voorwaarden een redelijk alternatief vervoer beschikbaar is”. De vervoerder heeft in dit verband niets aangevoerd. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om te onderbouwen dat er geen enkele andere - redelijke - eerdere mogelijkheid was om de passagier naar de eindbestemming te vervoeren. Nu de vervoerder dit heeft nagelaten, is onvoldoende komen vast te staan dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om te kunnen worden vrijgesteld van zijn verplichting tot compensatie.
4.5.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagier te compenseren in verband met de vertraging op de eindbestemming. De vordering tot betaling van de hoofdsom van € 600,00 zal dan ook worden toegewezen.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De passagier heeft niet aangetoond dat er meer dan enkele standaardbrieven aan de vervoerder zijn verzonden. Daarnaast heeft de passagier naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd gesteld dat de gemaakte kosten betrekking hebben op andere werkzaamheden dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. De passagier heeft derhalve onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd dat er kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 BW. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (met de daarover gevorderde rente) zal daarom worden afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt, met dien verstande dat de gevorderde btw over de KvK-kosten niet toewijsbaar is, omdat over die kosten geen btw verschuldigd is.
4.9.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der incident tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,45;
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 248,00
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter