ECLI:NL:RBNHO:2021:10123

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
8828610 \ CV EXPL 20-8733
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en aansprakelijkheid van vervoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder British Airways Plc. De passagier, die in Zuid-Afrika woont, had een vordering ingesteld tegen de vervoerder wegens vertraging van haar vlucht van Amsterdam naar Londen, die op 13 januari 2020 plaatsvond. De passagier had een aansluitende vlucht naar Johannesburg, maar miste deze door de vertraging van meer dan drie uur van de eerste vlucht. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Londen. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder onvoldoende rekening had gehouden met mogelijke vertragingen in het reisschema van de passagier. De kantonrechter stelde vast dat de vervoerder geen buffer had ingebouwd tussen de eerste en de aansluitende vlucht, wat resulteerde in het missen van de aansluitende vlucht door de passagier.

De kantonrechter oordeelde dat de passagier recht had op compensatie van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de vervoerder ook de proceskosten moest vergoeden. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier niet had aangetoond dat er kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8828610 \ CV EXPL 20-8733
Uitspraakdatum: 10 november 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Zuid-Afrika)
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. A.Y. Lai
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
British Airways Plc
gevestigd in het Verenigd Koninkrijk
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 9 oktober 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Londen (Verenigd Koninkrijk) met vlucht BA441 en aansluitend van Londen naar Johannesburg (Zuid-Afrika) op 13 januari 2020.
2.2.
Vlucht BA441 (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het geschil

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente
- € 108,90, aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente; - € 8,88 aan wettelijke rente tot 9 oktober 2020, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met btw en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft bij conclusie van dupliek een overzicht van de “ Standard IATA delay codes” overgelegd. De passagier heeft daarop niet kunnen reageren. Gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen en beslist, ziet de kantonrechter geen aanleiding de passagier hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen, nu dit niet tot een andere uitkomst leidt.
4.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5, lid 3, van de Verordening.
4.4.
De vervoerder voert aan dat te London op 13 januari 2020 sprake was van een capaciteitsreductie vanwege slechte weersomstandigheden. De vlucht stond gepland om 18:55 uur GMT te vertrekken en stond om 18:40 uur GMT klaar voor vertrek. Op 18:26 uur GMT kreeg het toestel een ‘calculated take-off time’ van 19:09 GMT. Het toestel vertrok met 9 minuten vertraging van de gate. Uiteindelijk kwam het toestel met 17 minuten vertraging aan te Londen. Dit wijst erop dat het toestel met ‘air holding delays’ te maken kreeg vanwege de weersomstandigheden en de beperkingen te Heathrow. De ‘slot delays’ moeten ingevolge overweging 15 van de Verordening als buitengewone omstandigheid worden aangemerkt. Als gevolg hiervan kon de passagier de aansluitende vlucht niet halen en is zij omgeboekt naar de eerst beschikbare vlucht, aldus de vervoerder.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in het midden blijven of de ‘slot-delays’ als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3 van de Verordening kunnen worden aangemerkt. Ook als de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid, is niet gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de buitengewone omstandigheid te kunnen ondervangen. De vervoerder moet in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van zulke omstandigheden. Daarom dient hij in een bepaalde reservetijd te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden (zie ook het arrest van het Hof van 12 mei 2011 Eglitis/Latvijas C-294/10).
4.6.
Vast staat dat de vervoerder tussen de vlucht en de aansluitende vlucht een overstaptijd van 60 minuten heeft gehanteerd. De passagier heeft gesteld dat op Heathrow een minimale overstaptijd van 60 minuten geldt. De vervoerder heeft dit ongemotiveerd betwist. Hij heeft hier enkel tegen ingebracht dat “bij overstappen van terminal 5 naar andere terminals andere minimale overstaptijden worden gehanteerd.” De vervoerder heeft echter nagelaten te vermelden welke minimale overstaptijd in het onderhavige geval dan van toepassing was. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de minimale overstaptijd 60 minuten bedroeg. Dit betekent dat de vervoerder in het geheel geen buffer heeft ingebouwd. De kantonrechter acht een buffer van ten minste 20 minuten noodzakelijk. Bij een vertraging van 17 minuten had de passagier dan ook in staat moeten zijn om de aansluitende vlucht te halen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder dan ook onvoldoende rekening gehouden met eventuele vertragingen in het reisschema van de passagier. Niet is komen vast te staan dat de passagier, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht evengoed niet meer kon halen. Weliswaar stelt de vervoerder eerst in dupliek dat de aankomstvertraging van de vlucht 21 minuten bedroeg, maar dit heeft de vervoerder niet onderbouwd, terwijl uit het bij de conclusie van antwoord overgelegde Flight Record-rapport blijkt dat de vlucht met een vertraging van 17 minuten te Londen is aangekomen.
4.7.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagier te compenseren in verband met de vertraging van de vlucht. De vordering tot betaling van de hoofdsom van in totaal € 600,00 zal dan ook worden toegewezen.
4.8.
De gevorderde reeds verschenen rente tot en met 9 oktober 2020 is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar. De gevorderde rente over de reeds verschenen rente is eveneens toewijsbaar, zij het dat bij de berekening van de rente over rente het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) in acht moet worden genomen. De gevorderde lopende wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 10 oktober 2020, nu de reeds verschenen rente is berekend tot en met 9 oktober 2020.
4.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De passagier heeft niet aangetoond dat er meer dan enkele standaardbrieven aan de vervoerder zijn verzonden. Daarnaast heeft de passagier naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd gesteld dat de gemaakte kosten betrekking hebben op andere werkzaamheden dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. De passagier heeft derhalve onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd dat er kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 BW. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (met de daarover gevorderde rente) zal daarom worden afgewezen.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt, met dien verstande dat de gevorderde btw over de KvK-kosten niet toewijsbaar is, omdat over die kosten geen btw verschuldigd is. De gevorderde btw over het salaris gemachtigde zal worden afgewezen nu voor toewijzing daarvan geen wettelijke grondslag bestaat.
4.11.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 608,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 BW;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 105,50;
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 248,00;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter