In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder British Airways Plc. De passagier, die in Zuid-Afrika woont, had een vordering ingesteld tegen de vervoerder wegens vertraging van haar vlucht van Amsterdam naar Londen, die op 13 januari 2020 plaatsvond. De passagier had een aansluitende vlucht naar Johannesburg, maar miste deze door de vertraging van meer dan drie uur van de eerste vlucht. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.
De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Londen. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder onvoldoende rekening had gehouden met mogelijke vertragingen in het reisschema van de passagier. De kantonrechter stelde vast dat de vervoerder geen buffer had ingebouwd tussen de eerste en de aansluitende vlucht, wat resulteerde in het missen van de aansluitende vlucht door de passagier.
De kantonrechter oordeelde dat de passagier recht had op compensatie van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de vervoerder ook de proceskosten moest vergoeden. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier niet had aangetoond dat er kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.