ECLI:NL:RBNHO:2021:10185

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
15.076186.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verkrachting met veroordeling voor ontuchtige handelingen door verpleegkundige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een leerling verpleegkundige, die werd beschuldigd van verkrachting en ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, namelijk verkrachting, en stelde dat het slachtoffer door de verdachte was gedwongen tot seksuele handelingen. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van dwang en dat de verdachte vrijgesproken moest worden van het primair ten laste gelegde feit.

De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot seksuele handelingen, zoals vereist voor een veroordeling op basis van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank erkende dat de verdachte misbruik had gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie, maar oordeelde dat dit niet volstond voor een veroordeling onder artikel 242. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van ontuchtige handelingen, waarbij hij als leerling verpleegkundige tijdens een medische handeling een vinger in de vagina van het slachtoffer had gestoken.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer van € 2.500,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, en de rechtbank legde een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.076186.21 (P)
Uitspraakdatum: 11 november 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 oktober 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum- en plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M. van Viegen, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 maart 2020 tot en met 10 maart 2020 te Hoorn, in elk geval in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of door een andere feitelijkheid [slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte (in zijn functie van leerling verpleegkundige) bij die (ernstig zieke) [slachtoffer], (telkens) (tijdens het inbrengen van een hoog opgaand klysma) onverhoeds een of meerdere vinger(s) in de anus en/of de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gedaan en/of gehouden en/of (aldus) voor die [slachtoffer] (als patiënte) (telkens) een zodanige situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handeling(en) met verdachte kon onttrekken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 maart 2020 tot en met 10 maart 2020 te Hoorn, in elk geval in Nederland, als leerling verpleegkundige, in elk geval als een persoon werkzaam in de gezondheidszorg, (telkens) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënte aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd, door (tijdens het inbrengen van een hoog opgaand klysma) (telkens) een of meerdere vinger(s) in de anus en/of de vagina van die [slachtoffer] te duwen/doen en/of te houden.
2.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegd feit. Volgens de officier van justitie heeft verdachte door feitelijkheden aangeefster gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Aangeefster dacht en mocht erop vertrouwen dat er sprake was van een medische handeling. Zij was volstrekt afhankelijk van verdachte en heeft zich in die situatie niet kunnen verzetten tegen deze handelingen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft geen enkele seksuele intentie gehad en heeft in een opwelling gehandeld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van artikel 242 Sr is vereist dat het slachtoffer tot het ondergaan van de in die bepaling genoemde handelingen is gedwongen door (bedreiging met) geweld of door een andere feitelijkheid. Weliswaar kan worden gesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke positie van het slachtoffer en het vertrouwen dat zij in hem had als leerling-verpleegkundige, maar in strafbaarstelling van zodanig misbruik is voorzien in artikel 249 Sr. Het bestaan van dwang door een dergelijke feitelijkheid kan in een zodanig geval, tegen de achtergrond van doel en strekking van de artikelen 242 en 249 Sr, niet enkel worden afgeleid uit die afhankelijkheidsrelatie.
Voor een veroordeling ter zake van artikel 242 Sr is dan vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer binnen die afhankelijkheidsrelatie door bepaalde (dreigende of gewelddadige) gedragingen van de verdachte, is gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. Dat de door verdachte verrichte seksuele handeling – een vinger in de vagina van [slachtoffer] te doen en te houden, zoals hierna bewezen verklaard - gepaard is gegaan met dergelijke gedragingen is onvoldoende gebleken.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de anus van het slachtoffer heeft gepenetreerd. Weliswaar heeft het slachtoffer hierover consistent verklaard, maar die verklaring vindt op dit onderdeel onvoldoende steun in van een andere bron dan het slachtoffer afkomstig bewijsmateriaal om tot wettig en overtuigend bewijs te komen. Verdachte dient van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 maart 2020 te Hoorn, als leerling verpleegkundige, werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënte aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd, door - tijdens het inbrengen van een hoog opgaand klysma
-een vinger in de vagina van die [slachtoffer] te doen en te houden.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
werkzaam in de gezondheidszorg ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd geen werkzaamheden of activiteiten verricht - betaald of onbetaald - in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg en/of aan personen die anderszins aan zijn hulp of zorg zijn toevertrouwd.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het uitvoeren van een taakstraf voor de duur van 200 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zonder daaraan bijzondere voorwaarden te koppelen. Verdachte is bereid een taakstraf uit te voeren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een ontuchtige handeling bij een aan zijn zorg toevertrouwde patiënte. Bij een medische ingreep is verdachte, als leerling-verpleegkundige, buiten het protocol met diens vinger de vagina van het slachtoffer binnengedrongen. Met dit handelen heeft hij niet alleen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, maar heeft hij tevens het vertrouwen geschaad dat een hulpbehoevende patiënt dient te hebben in haar zorgverlener.
Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt welke verstrekkende gevolgen het handelen van verdachte heeft gehad voor het slachtoffer.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 22 juni 2021 van [naam 1] en [naam 2] van Reclassering Nederland
,waaruit onder meer blijkt dat vanuit het reclasseringsonderzoek geen problemen zijn gesignaleerd. Het recidiverisico wordt laag ingeschat en reclasseringsinterventie en toezicht wordt niet nodig geacht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd, alsook een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van die vrijheidsbenemende straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde te verbinden, nu bijzondere voorwaarden door de reclassering niet worden geadviseerd en de verdachte overigens ook niet meer in de zorg werkzaam is en ter zitting heeft aangegeven dat ook niet meer te ambiëren. De omstandigheid dat verdachte momenteel in een bouwmarkt werkzaam is met personen met een verstandelijke beperking acht de rechtbank, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld, onvoldoende voor een bijzondere voorwaarde met een strekking als door de officier van justitie gevorderd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 10.000,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht om het gevorderde schadebedrag te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat een schade ter hoogte van een bedrag van € 2.500,- rechtstreeks voortvloeit uit het subsidiair bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes subsidiair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: plegen van ontuchtige handelingen bij een patiënt door een verpleegkundige) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
91( eenennegentig)
DAGENmet bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 90 (negentig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.500,00 (vijfentwintighonderd euro)als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.500,00 (vijfentwintighonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mrs. J.C. van den Bos en M. Goedhart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 november 2021.
Mr. Goedhart en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.