ECLI:NL:RBNHO:2021:10324

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
13.257479.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en bedreiging in het kader van een arbeidsconflict

Op 16 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een uit de hand gelopen arbeidsconflict. De verdachte werd veroordeeld voor belaging en bedreiging van zijn voormalig leidinggevende, de advocaat van zijn werkgever en zijn eigen advocaat in de arbeidszaak. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging van een medewerkster van de rechtbank Amsterdam, omdat de bewoordingen in zijn berichten te algemeen waren om redelijke vrees op te wekken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers door hen herhaaldelijk dreigende e-mails en berichten te sturen. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte na zijn ontslag bij DHL zijn frustraties op een onacceptabele manier had geuit, wat leidde tot ernstige gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. Daarnaast werd een taakstraf van 150 uren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een hoog recidiverisico had en dat behandeling noodzakelijk was om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 13.257479.20 (zaak A) , 13.154816.20 (zaak B) (ttz gev) en 96.165581.19 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 16 november 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De politierechter te Amsterdam heeft de zaken onder bovengenoemde parketnummers op 9 december 2020 verwezen naar de rechtbank Noord-Holland.
De politierechter heeft de zaken onder bovengenoemde parketnummers op 9 februari 2021 naar de meervoudige kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J. Kleiman, advocaat te Noord-Scharwoude, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 13.257479.20 (zaak A)
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 juli 2020 tot en met 5 oktober 2020 te Amsterdam, althans in Nederland (meermalen) opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 juni 2020, welke tevens is verlengd op 12 september 2020, gegeven door de officier van justitie te Amsterdam kort weergegeven inhoudende onder meer dat hij, verdachte:
- zich moest onthouden van contact met de in de gedragsaanwijzing genoemde personen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door :
- meerdere e-mails te versturen naar (de collega's van) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 mei 2020 tot en met 1 oktober 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 3], door: - (veelvuldig) (veelal op een dreigende toon) die [slachtoffer 3] e-mailberichten en/of WhatsApp berichten te sturen; met het oogmerk die [slachtoffer 3], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 16 april 2020 tot en met 22 mei 2020 te Amsterdam, [slachtoffer 4] (juridisch medewerker van de Rechtbank Amsterdam) en/of de griffie van de Rechtbank Amsterdam, meermalen schriftelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend die [slachtoffer 4] (een) e-mailbericht(en) toegezonden, waarin (onder meer) stond:
- [e-mailbericht op 20 mei 2020] “Wat een ongelooflijke nachtmerrie heb ik door mijn advocaat en de rechter en de griffier die allemaal aan het kloten zijn... Ik hoop echt dat deze mensen een lesje krijgen. Die gaan ze krijgen.. wacht maar!!.. Jullie zijn zo slecht.. Ik hoop dat jullie schuldig voelen en anders moet dat nog komen.” en/of
- [e-mailbericht op 20 mei 2020] “.. 2 dames op cc zijn er ook bij. En de andere die zie je even niet ziet.. PS: Ik beschouw dit ook als meet apparatuur. Dus geen reactie is dom en gaat dan alle kanten op. Komt niet meer goed dan. ” en/of;
- [e-mailbericht op 20 mei 2020] "en anders kan je me beter afmaken Ik ben nooit alleen. Juist wel.. Kom.. Anders maak ik jullie ergens anders wel af.. Rechtbank Adam bijv. Niemand op bcc, mochten jullie hierom vrezen. Kan komen” en/of
- [e-mailbericht op 20 mei 2020] “ Stil blijven gaat mij wakker houden. Ik ga veel zuigen omdat ik weet dat ik niet te lang heb om te leven. Wel heb ik het organogram dus die breng ik alvast naar het politie bureau om de hoek. Stel dat ik in ene een busje in getrokken wordt.. Dab mag je me ook meteen pijpen!” en/of
-[e-mailbericht op 20 mei 2020] “Dus voor de duidelijkheid; [verdachte] vs … -de griffier” en/of
- [e-mailbericht op 21 mei 2020] “Sorry mevrouw [slachtoffer 4], Dan zorgt u er zelf voor dat ik maar blijf mailen. Spreek recht. Niets gezegd toch. Mijn A4 leeg?.. Maar ik stop pas als ik gehoord ben. Op een of ander manier mag dat niet.” en/of
- [e-mailbericht op 22 mei 2020] “De griffier ziet me ook aan als een gek (100% anders had ik wel iets door)...Ik ben zo boos. Als ik nu te horen zal krijgen dat ik vervelend ben op de mail, dan weet ik zeker dat ik in Hoger Beroep ga. Dan is dat 180% geslaagd…Ik blijf beesel veeel mailen. Uw schuld. Nou we zullen zien!!! Is dat een Dreigement? Aangifte doen dan maar he.. Denk vooral dat ik gek ben. Verwacht veel mailtjes.”;
Parketnummer 13.154816.20 (zaak B)
1.
hij op of omstreeks 18 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, en/of
- verkrachting, en/of
- feitelijke aanranding van de eerbaarheid, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- gijzeling, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door die [slachtoffer 1] (onder meer) dreigend de woorden toe te voegen: "Kan je doorgeven dat ze de doodstraf verdienen, en jij zeker ook" en/of "dus dan ga ik gewoon achter je kinderen aan" en/of "Dat betekent ook dat ik klappen ga uitdelen, hele harde klappen. [slachtoffer 3] die neuk ik met bloed eraan toe. Of je reageert positief of ik start nu de oorlog. Ik sloop ook het hele pand zometeen" en/of "ik zie dat mailtje naar de echtbank als een free ticket om botten te breken met me knuppel. Tot zo", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij, in of omstreeks de periode van 18 mei 2020 tot en met 10 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1], door dagelijks, in elk geval zeer veelvuldig, e-mail- en/of whatsapp-berichten te versturen aan die [slachtoffer 1] en/of telefonisch contact te zoeken met die [slachtoffer 1], met het oogmerk die [slachtoffer 1], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3.
hij, in of omstreeks de periode van 21 mei 2020 tot en met 10 juni 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, en/of
- verkrachting, en/of
- feitelijke aanranding van de eerbaarheid, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling
door die [slachtoffer 2] (onder meer) dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ben in staat om jou dood te maken" en/of "Ik ben in staat om jou dood te maken ook met alle collega's van DHL" en/of "Ik kom zo ie zo morgen je kop eraf schieten" en/of "Ik wil er voor vastzitten door jou, klootzak" en/of "ik schiet je dood" , althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in de zaak A en B ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de in zaak B onder 1 ten laste gelegde bewoordingen:
"Dat betekent ook dat ik klappen ga uitdelen, hele harde klappen. [slachtoffer 3] die neuk ik met bloed eraan toe. Of je reageert positief of ik start nu de oorlog. Ik sloop ook het hele pand zometeen" en/of "ik zie dat mailtje naar de echtbank als een free ticket om botten te breken met me knuppel. Tot zo"heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte hiervan partieel moet worden vrijgesproken, nu deze bewoordingen niet zijn gericht aan [slachtoffer 1].
Ook heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de in zaak A onder 3 ten laste gelegde laatste twee gedachtenstreepjes, omdat de daar weergegeven emailberichten van 21 en 22 mei 2020 zich niet in het dossier bevinden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de in zaak A onder 2 en zaak B onder 2 ten laste gelegde belaging, omdat gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gestuurde berichten niet geconcludeerd kan worden dat de verdachte daarmee wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster [slachtoffer 3] (zaak A, onder 2) en de aangever [slachtoffer 1] (zaak B, onder 2).
De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit van de in zaak A onder 3 en zaak B onder 1 ten laste gelegde bedreigingen, omdat de door de verdachte gebezigde bewoordingen moeten worden aangemerkt als uitingen van onmacht en frustratie en deze er niet op waren gericht om de aangevers vrees aan te jagen. Ook zijn sommige bewoordingen zo algemeen van aard, dat niet blijkt wat de verdachte precies zou doen. Deze uitingen leveren daarom geen strafbare bedreiging op.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en zaak B onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 3 en in zaak B onder 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zaak A onder 3 (bedreiging [slachtoffer 4] en/of griffie van de rechtbank Amsterdam)
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de door de verdachte geuite bewoordingen in zijn berichten aan de aangeefster [slachtoffer 4] of haar collega’s van de rechtbank Amsterdam, in zodanig algemene bewoordingen zijn gesteld dat niet kan worden geconcludeerd dat deze redelijke vrees konden opwekken of dat de wil van de verdachte gericht was op het teweegbrengen van vrees bij de geadresseerden. Tevens geldt dat de gebezigde woorden niet concreet een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling opleveren.
Daarnaast zijn de onder de laatste twee gedachtenstreepjes in de tenlastelegging vermelde emailberichten van 21 en 22 mei 2020 niet terug te vinden in het dossier, zodat de rechtbank deze berichten niet heeft kunnen beoordelen.
Zaak B onder 1
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen
"Dat betekent ook dat ik klappen ga uitdelen, hele harde klappen. [slachtoffer 3] die neuk ik met bloed eraan toe. Of je reageert positief of ik start nu de oorlog. Ik sloop ook het hele pand zometeen" en/of "ik zie dat mailtje naar de echtbank als een free ticket om botten te breken met me knuppel”niet zijn gericht aan [slachtoffer 1]. Deze berichten kunnen dan ook niet leiden tot de conclusie dat daarmee is beoogd [slachtoffer 1] te bedreigen. Ten aanzien van de tenlastegelegde bewoordingen uit emailberichten die wel zijn gericht aan aangever [slachtoffer 1], is de rechtbank van oordeel dat die niet kunnen leiden tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 1] op of omstreeks 18 mei 2020. Uit het dossier blijkt immers dat de emailberichten dateren van, respectievelijk, 9 juni en 25 mei 2020. Het tijdsbestek tussen 18 mei 2020 en laatstgenoemde data is zodanig, dat niet gesproken kan worden van “omstreeks” 18 mei 2020 zoals ten laste is gelegd.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 en 2 en zaak B onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging
Met betrekking tot zaak A onder 2 (belaging [slachtoffer 3]) en zaak B onder 2 (belaging [slachtoffer 1]):
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op een zodanig indringende, intensieve en bedreigende wijze de aangevers via mailberichten heeft benaderd, dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging van de slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] heeft schuldig gemaakt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 1 en 2 en zaak B onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Parketnummer 13.257479.20 (zaak A)
1.
hij op tijdstippen in de periode van 28 september 2020 tot en met 29 september 2020 in Nederland meermalen opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 juni 2020, welke is verlengd op 12 september 2020, gegeven door de officier van justitie te Amsterdam - kort weergegeven inhoudende onder meer dat hij, verdachte, zich moest onthouden van contact met de in de gedragsaanwijzing genoemde [slachtoffer 1] - door meerdere e-mails te versturen naar die [slachtoffer 1];
2.
hij op tijdstippen in de periode van 20 mei 2020 tot 1 oktober 2020 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 3], door veelvuldig die [slachtoffer 3] e-mailberichten te sturen, met het oogmerk die [slachtoffer 3] te dwingen iets te doen en/of vrees aan te jagen;
Parketnummer 13.154816.20 (zaak B)
2.
hij in de periode van 18 mei 2020 tot en met 10 juni 2020 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1], door zeer veelvuldig, e-mailberichten te versturen aan die [slachtoffer 1], met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen en/of vrees aan te jagen;
3.
hij in de periode van 21 mei 2020 tot en met 10 juni 2020 in Nederland [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] (onder meer) dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ben in staat om jou dood te maken" en "Ik ben in staat om jou dood te maken ook met alle collega's van DHL" en "Ik kom zo ie zo morgen je kop eraf schieten" en "Ik wil er voor vastzitten door jou, klootzak" en "ik schiet je dood".
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A feit 2 en zaak B feit 2, telkens:
Belaging.
Zaak A feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd.
Zaak B feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van drie jaren, en tot een taakstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis. Zij heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten: een meldplicht en een behandelverplichting zoals geadviseerd door GGZ Tactus Flevoland in het advies van 6 juli 2021.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zal worden opgelegd voor de duur van drie jaren, inhoudende een contactverbod met de aangevers, op straffe van twee weken vervangende hechtenis bij elke overtreding hiervan, met een maximum van 6 maanden. Hierbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel zal bevelen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor het overtreden van de gedragsaanwijzing moet worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Voor het overige kan worden volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke taakstraf onder de voorwaarden die de rechtbank gepast vindt. Het opleggen van de maatregel 38v Sr, naast een voorwaardelijke straf, vindt de raadsman te zwaar.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Na zijn ontslag bij DHL heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging en/of belaging van een leidinggevende van DHL, de advocaat van DHL en van zijn eigen advocaat in de arbeidsrechtzaak.
De verdachte heeft de aangever [slachtoffer 2], zijn voormalig leidinggevende, via voice berichten met de dood bedreigd. De advocaat van DHL, de heer [slachtoffer 1] werd een tijd lang door de verdachte overladen met emailberichten met intimiderende en dreigende teksten.
Ook heeft de verdachte zijn voormalige advocaat in de arbeidszaak maandenlang emailberichten toegestuurd met intimiderende en dreigende teksten.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte zijn voormalig advocaat is blijven belagen, nadat zij het dossier in de arbeidszaak had gesloten en nadat hem een justitiële gedragsaanwijzing werd gegeven en dat hij zelfs is doorgegaan na het ondergaan van voorlopige hechtenis met betrekking tot de strafbare feiten richting aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
De verdachte heeft door zijn handelen in ernstige mate inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers. Uit de slachtofferverklaring van aangever [slachtoffer 1] ter terechtzitting blijkt dat de gedragingen van de verdachte heftige gevoelens van onveiligheid en onrust bij hem, maar ook bij zijn gezinsleden, hebben veroorzaakt.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens van de aangevers en slechts oog heeft gehad voor zijn eigen gevoelens van woede, frustratie en ongenoegen. De verdachte heeft de uitkomst van de arbeidsrechtelijke procedure tegen zijn voormalige werkgever niet kunnen accepteren en heeft dit op obsessieve en volstrekt onacceptabele wijze afgereageerd op de aangevers. De verdachte is blijkens zijn uitlatingen en houding ter terechtzitting (nog steeds) niet in staat zich enige voorstelling te maken van de gevolgen van zijn handelen voor de aangevers. De verdachte lijkt zich nog steeds de ernst van deze gedragingen niet te realiseren, hetgeen de rechtbank zorgelijk vindt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 april 2021;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 2 december 2020 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Tactus Reclassering Flevoland
,waarin het volgende wordt geconcludeerd en geadviseerd:
Betrokkene is verstrikt geraakt in een conflict met DHL, het bedrijf waar hij 16 jaar gewerkt heeft. Gezien de zorgen omtrent het gedrag van betrokkene en de aangiftes gedurende de periode van reclasseringstoezicht hebben wij verdiepingsonderzoek aangevraagd bij de verslavingszorg Amethist. Hieruit blijkt dat er sterke aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een autismespectrum stoornis. Betrokkene kan moeilijk met prikkels omgaan, zeker bij oplopende stress en heeft rigide denkpatronen. Betrokkene heeft een beperkt inlevingsvermogen en is op gebied van sociale interactie tevens beperkt. Hieruit voortkomend lijkt een patroon te zijn ontstaan van een situatie waarin betrokkene aan niets anders meer kan denken en voortdurend de behoefte heeft aan het sturen van berichten aan allerlei personen om begrepen te worden en bevestiging te ontvangen. Op dit moment zouden wij een behandeling willen adviseren om betrokkene inzicht te geven in het hebben van deze problemen en hoe hiermee om te kunnen gaan in de vorm van psycho educatie.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog, als er geen passende behandeling wordt ingezet op gebied van psychisch welzijn en daarnaast praktische stabilisatie op het gebied van meerdere leefgebieden.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
- Meldplicht bij reclassering
- Houden aan de aanwijzingen van de reclassering
- Ambulante behandeling bij Amethist Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering
- Contactverbod met (medewerkers van) DHL, [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
- Betrokkene werkt mee aan begeleiding op praktische leefgebieden, financiën, huisvesting en dagbesteding.
- het over de verdachte uitgebrachte voortgangsverslag toezicht, gedateerd 6 juli 2021 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Tactus Flevoland waarin het volgende wordt geconcludeerd en geadviseerd:
Betrokkene blijft de gehele situatie, die is ontstaan na ontslag bij zijn ex-werkgever, het onderliggende probleem vinden van alle leed dat hem is aangedaan. Hij wil geen praktische hulpverlening accepteren van de reclassering of van een zorginstelling.
Het advies van Amethist was destijds betrokkene laten deelnemen aan een psycho educatietraject. Betrokkene is hiertoe niet gemotiveerd en wenst ook niet mee te werken met een aanmelding, want hij geeft aan ”niet gek te zijn” en zegt dat alle problemen niet zijn ontstaan door hemzelf of een “eventuele stoornis” maar door anderen.
De reclassering is van mening dat de eerdere geadviseerde bijzondere voorwaarden d.d. 2 december 2020 betrokkene wellicht zouden kunnen overvragen. De reclassering is van mening dat betrokkene gebaat zou zijn bij psycho-educatie en ziet een behandelverplichting als bijzondere voorwaarde geïndiceerd en een meldplicht bij de reclassering. De overige voorwaarden kunnen wat de reclassering betreft vervallen, indien hij wordt veroordeeld.
Met de conclusies uit voornoemde rapportages kan de rechtbank zich verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 3 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals geadviseerd in het aanvullende advies van GGZ Tactus van 6 juli 2021.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 150 uren aan de verdachte opleggen, met aftrek van de tijd die door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, naar de maatstaf van 2 uren per dag.

7.Vrijheidsbeperkende maatregel

Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aan de verdachte moet worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat de verdachte gedurende drie jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . De rechtbank zal bepalen dat voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt, twee weken vervangende hechtenis zal worden toegepast, met een maximum van zes maanden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens de aangevers, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 29 november 2019 in de zaak met parketnummer 96-165581-19 heeft de politierechter te Amsterdam de verdachte ter zake van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd en overtreding van artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 24 december 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 14 december 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd en zal worden omgezet in een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet noch in het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds meerdere malen tot voorwaardelijke straffen is veroordeeld voor Wegenverkeerswet feiten, noch in zijn persoonlijke omstandigheden, een aanleiding om de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 38v, 38w, 57, 63, 184a, 285, 285b van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 in zaak A en onder 1 in zaak B is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 in zaak A en de onder 2 en 3 in zaak B ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maandenmet bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich laat behandelen door Amethist Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
150 (honderdvijftig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
MaatregelC
ontactverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie)jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
[slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2];
[slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum 3];
[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 4].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken (met een maximum voor de duur van 6 maanden) voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 96.165581.19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam d.d. 29 november 2019.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 november 2021.
Mr. M.C.J. Lommen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.