ECLI:NL:RBNHO:2021:1033

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
C/15/311642 / JU RK 20-2585
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, ingediend door de gecertificeerde instelling (GI) de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De GI had de minderjarige vrijwillig uit huis geplaatst op 18 december 2020, zonder de vereiste machtiging van de kinderrechter, wat in strijd is met artikel 1:265a van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter oordeelde dat de GI niet de juiste procedure had gevolgd en dat een machtiging tot uithuisplaatsing niet met terugwerkende kracht kan worden verleend. De kinderrechter heeft de situatie van de moeder, die tijdelijk niet in staat was om voor haar kind te zorgen vanwege een gebroken been, beoordeeld. De moeder had op 9 december 2020 een ernstig ongeluk gehad, maar haar situatie was inmiddels verbeterd. De kinderrechter concludeerde dat er op dat moment voldoende alternatieven waren om de minderjarige veilig thuis te houden en dat de moeder, met ondersteuning van haar netwerk, in staat was om voor haar kind te zorgen. Daarom werd het verzoek van de GI afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/311642 / JU RK 20-2585
datum uitspraak: 13 januari 2021
beschikking afwijzing uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. J.J.C. Engels, kantoorhoudende te Heerhugowaard.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 29 december 2020, ingekomen bij de griffie op 31 december 2020.
1.2.
Op 13 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
1.3.
Namens de GI was tevens [naam] in het kader van haar opleiding
ter zitting aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder, maar verblijft sinds 18 december 2020 in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 15 december 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 20 juni 2021.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft de uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van twee maanden in een voorziening voor pleegzorg verzocht, te rekenen vanaf het moment van indiening van het verzoek. De GI heeft het verzoek als volgt onderbouwd.
3.2.
De moeder is op 9 december 2020 ten val gekomen en heeft hierbij haar kuitbeen op drie plaatsen gebroken. In het begin kon de moeder ondersteund worden door een vriendin uit [plaats] , haar buurvrouw en de intensieve begeleiding die zij vanuit Kommunazorg ontvangt, maar vanwege diverse redenen is dit niet meer mogelijk of voldoende gebleken. De GI maakt zich zorgen over de komende weken, temeer omdat onduidelijk is in hoeverre moeder volledige openheid geeft over haar mogelijkheden. De moeder gebruikt zware pijnmedicatie, waardoor zij ’s nachts diep slaapt en de kinderen niet kan horen. Daarnaast kan zij niet naar boven gaan als dat nodig is, omdat zij immobiel is. Sinds de moeder haar been heeft gebroken en de scholen vanwege de tweede lockdown zijn gesloten, heeft [minderjarige] zijn vaste structuur verloren. Hij wordt daardoor steeds drukker, zoekt de grenzen op en laat zich steeds slechter begrenzen. Een van de doelen van de ondertoezichtstelling is dat de moeder de kinderen begrenst en aanspreekt en dat wordt momenteel bemoeilijkt door haar tijdelijke invaliditeit. De zorgen rondom de opvoedvaardigheden van de moeder zijn daarom de afgelopen tijd gegroeid. Op 18 december 2020 heeft er een overleg plaatsgevonden met diverse hulpinstanties en is er besloten dat er ingegrepen moet worden. Ook de moeder heeft tijdens dit overleg uiteindelijk ingestemd met de tijdelijke uithuisplaatsing van [minderjarige] .
3.3.
Ter zitting voegt de GI hieraan toe dat de situatie in de periode voor 18 december 2020 snel verslechterde. Uiteindelijk leidde het sluiten van de scholen vanwege de coronacrisis ertoe dat er acuut ingegrepen moest worden, omdat de vrees bestond dat de moeder het niet zou aankunnen. Volgens de GI kan [minderjarige] op dit moment nog niet bij de moeder worden teruggeplaatst, want de moeder ligt nog veel op de bank. Daarnaast biedt het netwerk van de moeder volgens de GI onvoldoende waarborgen dat de thuisplaatsing van [minderjarige] goed zal verlopen.

4.Het standpunt van belanghebbenden

4.1.
De moeder is van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] niet verleend moet worden. Tijdens het gesprek met de GI op 18 december 2020 heeft de moeder diverse oplossingen aangedragen waardoor zij zou worden ontlast, maar volgens de GI waren deze allemaal onvoldoende. De advocaat van de moeder was niet bij het gesprek aanwezig en de moeder wilde uiteindelijk doen wat het beste voor [minderjarige] is, waardoor zij met het voorstel van de GI instemde. Daarnaast is de moeder van mening dat de GI niet de juiste procedure heeft gevolgd om [minderjarige] uit huis te plaatsen. [minderjarige] werd namelijk al op 18 december 2020 uit huis geplaatst en de GI heeft pas op 29 december een verzoekschrift hiertoe ingediend. Daarbij was er op 15 december 2020 een zitting op de rechtbank over de verlenging van de ondertoezichtstelling en werd er met geen woord gesproken een mogelijke uithuisplaatsing. Verder mag een uithuisplaatsing tijdens een ondertoezichtstelling nooit zonder machtiging van de kinderrechter plaatsvinden, maar heeft de GI dit toch gedaan. Volgens de moeder is er op dit moment ook geen reden meer om [minderjarige] langer uit huis te plaatsen, want de gezondheid van de moeder is verbeterd. Zij gebruikt geen pijnmedicatie meer, waardoor zij niet meer suf is en ook veel minder slaapt. De moeder ligt nog wel af en toe op de bank, maar dat is omdat zij van de dokter haar been omhoog moet houden. Verder kan de moeder zich inmiddels in haar rolstoel verplaatsen, waardoor de moeder weer zelf kan schoonmaken en voorzichtig kan koken. De moeder wordt verder geholpen door haar netwerk, waardoor er in feite 24/7 ondersteuning voor haar is.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat niet wordt voldaan aan de vereisten uit artikel 1:265b, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) en het verzoek van de GI moet worden afgewezen. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.2.
In de periode rond 18 december 2020 waren er grote zorgen over de thuissituatie bij de moeder en over de ontwikkeling van [minderjarige] , nu de moeder haar been had gebroken en zij niet meer in staat was om zelfstandig de volledige zorg en opvoeding voor [minderjarige] op zich te nemen. Op dat moment leek het erop dat het ondersteunend netwerk van de moeder ging uitvallen of onvoldoende zorg kon blijven bieden en gaf Kommunazorg aan dat de situatie niet langer houdbaar was. De GI heeft er daarom voor gekozen om [minderjarige] op 18 december 2020, met instemming van de moeder, vrijwillig uit huis te plaatsen. Volgens artikel 1:265a van het BW is een vrijwillige uithuisplaatsing niet toegestaan aangezien [minderjarige] onder toezicht is gesteld en moet de GI in een dergelijke situatie altijd een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verzoeken bij de rechtbank. Nu de GI dit niet heeft gedaan, heeft de GI niet de juiste weg bewandeld. Dit kan overigens ook niet (ten dele) worden hersteld door een machtiging tot uithuisplaatsing met terugwerkende kracht te verzoeken, aangezien de wet hiertoe geen ruimte biedt.
5.3.
Aangezien een machtiging tot uithuisplaatsing niet met terugwerkende kracht kan worden verleend, worden de omstandigheden altijd ex nunc, dat wil zeggen naar huidige omstandigheden, getoetst. Daarbij is een uithuisplaatsing een uiterst middel dat alleen ingezet mag worden als andere oplossingen om een kind in zijn thuissituatie te houden geen uitkomst meer bieden. Naar het oordeel van de kinderrechter is de thuissituatie van de moeder op 18 december 2020 positief veranderd en zijn er thans onvoldoende gronden aanwezig zijn om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De gezondheid van de moeder is beter dan halverwege december 2020 en daarnaast zijn er voldoende alternatieven om [minderjarige] wel veilig thuis te houden. De moeder is namelijk allereerst van de zware pijnmedicatie af, waardoor zij minder suf en slaperig is. De moeder kan zich in een rolstoel door de woning bewegen, waardoor zij kan schoonmaken en in staat is om voor de kinderen te koken. Verder heeft de moeder voldoende ondersteuningsmogelijkheden vanuit haar netwerk, nu een buurvrouw, haar moeder en de zoon van een vriendin haar willen helpen bij de dingen die zij (nog) niet kan. De kinderrechter acht de moeder dan ook in staat om, samen met haar netwerk en de hulpverlening van Kommunazorg, voldoende toezicht op [minderjarige] te houden en te zorgen dat zijn veiligheid gewaarborgd wordt. Verder weegt mee dat ook de moeder erkent dat [minderjarige] een jongen is die continu toezicht nodig heeft.
5.4.
De kinderrechter geeft de moeder de verantwoordelijkheid om zelf goede zorg voor [minderjarige] te regelen en het is dan ook belangrijk dat zij onverwijld haar netwerk inschakelt om haar de komende tijd te helpen. De kinderrechter wil de moeder op het hart drukken bij de GI aan de bel te trekken als de komende tijd blijkt dat het thuis toch niet goed gaat of als het niet lukt om voldoende zorg te organiseren.
Ten slotte wil de kinderechter bij de GI benadrukken dat zij zich vrij moeten blijven voelen om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken als zij vindt dat de ondersteuning van de moeder onvoldoende is of de veiligheid van [minderjarige] in het geding komt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 8 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam