Op 5 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak van [opposante] V.O.F. tegen een eerdere uitspraak van 24 september 2021, waarin het beroep van [opposante] niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat [opposante] de vereiste machtiging en het ondertekende beroepschrift te laat had ingediend. De termijn voor indiening eindigde op 31 augustus 2021, maar de documenten werden pas op 8 september 2021 ingediend, wat na de gestelde termijn was.
In het verzet voerde [opposante] aan dat er op 8 september 2021 telefonisch contact was geweest over de tijdigheid van de zaak en dat de vakantieperiodes het moeilijk maakten om aan de termijnen te voldoen. De rechtbank oordeelde echter dat, ongeacht de omstandigheden, [opposante] niet tijdig had gereageerd op het verzoek om machtiging en dat het niet indienen van een verzoek om uitstel ook niet kon worden geaccepteerd. De rechtbank benadrukte dat de termijnen uit de Algemene wet bestuursrecht dwingend zijn en dat er geen ruimte is voor uitzondering op basis van financiële belangen.
De verzetrechter concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden dan in de eerdere uitspraak. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak bleef in stand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.