Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8606708 \ CV EXPL 20-5512
Uitspraakdatum: 27 oktober 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
1.[passagier sub 1]
2.
[passagier sub 2]
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
3. [passagier sub 3]
4. [passagier sub 4]
beiden wonende te [woonplaats]
5. [passagier sub 5]wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
British Airways PLC
gevestigd te Cardiff (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.W.A. Lameijer
1.Het procesverloop
1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 22 juni 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
2.De feiten
2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Miami (Verenigde Staten) naar Londen (Verenigd Koninkrijk) met vluchtnummer BA206 en van Londen naar Amsterdam met vluchtnummer BA430 op 29 juni 2018.
2.2.
Vlucht BA206 is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben de aansluitende vlucht gemist en zijn met een vertraging van meer dan drie uur in Amsterdam aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
3.De vordering
3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50, althans € 514,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten;
- een certificaat als bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
- € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50, althans € 514,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten;
- een certificaat als bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
4.Het verweer
4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat sprake is van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Voorafgaand aan vlucht BA206 werd vlucht BA207 (van Londen naar Miami) uitgevoerd. Deze vlucht kreeg te maken met “slot delays” van Eurocontrol. Bij landing kreeg het toestel te maken met beperkingen als gevolg van onweer op en rond de luchthaven van Miami. Verder duurde de vlucht gemiddeld langer dan normaal vanwege een sterke jetstream over de Atlantische Oceaan. Door een beperkte capaciteit kon het toestel uiteindelijk met een vertraging van 36 minuten landen. Wegens een efficiënte omdraaitijd kon de vertraging van 36 minuten terug worden gebracht tot 27 minuten bij vertrek van de vlucht BA206.
4.2.
Vanwege een nieuw systeem in het luchtverkeersbeheer rond Londen was een aantal “regulations” ingesteld voor de luchthaven van London. Hierdoor liep het toestel een aanvullende vertraging op. Vlucht BA206 kwam uiteindelijk met een vertraging van 55 minuten aan bij de gate. Hierdoor konden de passagiers de overstap niet meer halen. Zowel de weersomstandigheden als de beslissingen van het luchtverkeersbeheer liggen geheel buiten de macht van de vervoerder.
5.De beoordeling
5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging van dat toestel veroorzaakt.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn beroep op doorwerking van buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder een intern onderzoeksrapport overgelegd. Daarin staat – samengevat - dat uit het overgelegde METAR rapport kan worden afgeleid sprake was van slechte weersomstandigheden in Miami tijdens de uitvoering van de voorgaande vlucht (BA207). Deze weersomstandigheden veroorzaakten een aankomstvertraging van toestellen in Miami, doordat de toestellen in afwachting waren van een beschikbare slot, aldus de vervoerder. De passagiers betwisten het voorgaande en stellen terecht dat uit geen enkel productie van de vervoerder valt af te leiden dat er wegens de slechte weersomstandigheden werd gewacht op een landing slot. De vervoerder heeft dan wel het “CFMU log” (productie A1) van vlucht BA207 overgelegd, maar daaruit kan de kantonrechter niet opmaken wat de reden was voor de gegeven slot. Hierdoor kan niet komen vast te staan of de weersomstandigheden van invloed waren op de uitvoering van vlucht BA207. Verder heeft de vervoerder nagelaten toe te lichten waarom de sterke jetstream over de Atlantische Oceaan als een bijzondere omstandigheid zou kwalificeren. De luchtvaartmaatschappij kan immers niet ten aanzien van alle omstandigheden een beroep doen op buitengewone omstandigheden. Het moet gaan om omstandigheden die niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij (aldus het Hof van 22 december 2008 in de zaak Wallentin-Hermann C-549/07). Dit laatste heeft de vervoerder niet aangetoond. Naar het oordeel van de kantonrechter kan hierdoor niet komen vast te staan dat de vertraging van 27 minuten op de vlucht BA207 is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden.
5.5.
Met betrekking tot de vlucht van de passagiers, vlucht BA206, overweegt de kantonrechter dat de vervoerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het toestel een extra vertraging heeft opgelopen wegens een nieuw systeem in het luchtverkeersbeheer rond Londen. De vervoerder heeft enkel aangevoerd dat er een aantal
regulationswas ingesteld voor de luchthaven van Londen, maar hiervan heeft hij geen stukken overgelegd.
regulationswas ingesteld voor de luchthaven van Londen, maar hiervan heeft hij geen stukken overgelegd.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de vervoerder er niet in geslaagd om aan te tonen dat de vertraging van de vlucht is ontstaan wegens omstandigheden buiten het gewone om. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen.
5.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het primair gevorderde bedrag hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
Omdat het primair gevorderde bedrag hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
5.11.
Aan de passagiers zal een certificaat worden afgegeven, zoals door hun is verzocht, conform artikel 53 Brussel I bis-Vo.
6.De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.514,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.000,00 vanaf 29 juni 2018 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 436,00;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 436,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
;
;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter