4.3VrijspraakDe rechtbank stelt voorop dat het dossier sterke aanwijzingen bevat dat de verdachte enige rol heeft gespeeld bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de mishandeling van het slachtoffer. Uit de inhoud van het dossier, alsook het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte een motief had voor het plegen van de ten laste gelegde feiten, te weten vergelding voor zijn [naam zoon verdachte] , die een dag voor het incident door het [slachtoffer] en [aangever] in elkaar zou zijn geslagen. Naast dat de verdachte een motief had voor het plegen van de ten laste gelegde feiten, volgt uit het dossier dat op de dag van het incident tussen verdachte en [medeverdachte] , de medeverdachte die op 1 augustus 2019 voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van het slachtoffer is veroordeeld, meerdere telefonische contacten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank kan gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting echter niet vaststellen welke rol verdachte heeft gespeeld ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Een motief en de telefonische contacten tussen de verdachte en de [medeverdachte] zijn daarvoor onvoldoende. Hierdoor kan niet wettig en overtuigend worden bewezen wat de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe nog het volgende.
Verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor uitdrukkelijk betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten ontkend en heeft verklaard dat hij ten tijde van het incident met zijn gezin op een etentje bij de buurvrouw was. De buurvrouw, de dochter van de buurvrouw en zijn eigen partner hebben het alibi van de verdachte ondersteund. Hoewel vraagtekens bij de getuigenverklaringen kunnen worden geplaatst, bevestigen zij in de kern dat de verdachte op de avond van het incident bij de buurvrouw heeft gegeten.
Daarbij komt dat uit de telecom- en zendmastgegevens niet volgt dat de verdachte ten tijde van het incident op de plaats van het misdrijf aanwezig is geweest. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de omstandigheid dat de verdachte voorafgaand aan het incident in beweging is geweest in Zaandam en dat hij zich ná het incident naar Amsterdam heeft verplaatst niet relevant. Van belang is zijn locatie op het tijdstip van het incident, ongeveer 20:00 uur, op welk tijdstip de telefoon van de verdachte geen contact met enige zendmast heeft gemaakt. Hoewel opvallend, kan daaruit niet de conclusie volgen dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte op de plaats van het misdrijf – te weten de Wibautstraat in Zaandam – is geweest. Vast staat dat verdachte, op het moment dat [slachtoffer] bij de McDonald's werd vrijgelaten, zich in de buurt van de Coentunnel bevond en derhalve niet in de witte Mercedes bij de McDonald's.
Ook de vele telefonische contacten tussen de verdachte en de [medeverdachte] enkel op de dag van het incident zijn, hoewel opvallend, onvoldoende om de betrokkenheid van de verdachte te kunnen vaststellen.
Gelet op het voorgaande resteert de herkenning van de [aangever] , die daardoor cruciaal is voor het vaststellen van de betrokkenheid van de verdachte. [aangever] is immers de enige persoon die uit eigen waarneming heeft verklaard dat hij de verdachte heeft herkend als een van de daders.
Uit vaststaande jurisprudentie volgt dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de beoordeling van herkenningen. Dit geldt te meer indien een herkenning het enige bewijsmiddel is dat de betrokkenheid van een verdachte bij de ten laste gelegde feiten kan aantonen. Bij de beoordeling van een herkenning moet worden getoetst of de gedane herkenning voldoende betrouwbaar is om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daarbij is van belang of de herkenner voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken heeft waargenomen. Daarnaast is van belang de vraag hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Tevens zijn de aard, de frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een ander beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, dat onafhankelijk van elkaar is gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht. Ten slotte dient de rechtbank te bekijken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
De rechtbank stelt vast dat de verdenking dat de verdachte een van de daders is, slechts is gebaseerd op de herkenning van één persoon, [aangever] , die heeft verklaard dat hij de verdachte heeft herkend aan zijn gezicht. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de aangever niet voldoende betrouwbaar is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Uit het dossier volgt immers dat de aangever direct na het incident heeft verklaard dat hij dácht dat de verdachte een van de daders was omdat hij de dag ervoor met de zoon van de verdachte had gevochten. Uit voornoemde verklaring volgt een aanname en geen daadwerkelijke herkenning. In zijn aangifte, 1,5 uur na het incident, heeft de aangever verklaard dat de verdachte een muts en handschoenen droeg. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit geen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende
persoonskenmerken. Integendeel, een muts maakt het herkennen van een persoon juist moeilijker en het dragen van handschoenen (in de winter) is dermate algemeen dat daarop geen herkenning kan worden gebaseerd. De redenering van de officier van justitie dat de persoon die later bij [slachtoffer] in de auto is gestapt (de man met de handschoenen) de verdachte moet zijn, volgt de rechtbank daarom niet.
Daarnaast heeft [aangever] op 19 februari 2019 verklaard dat hij de verdachte voorafgaand aan het incident voor het laatst had gezien in april of mei 2018, tijdens de Ramadan. Voor een betrouwbare herkenning zou dus veel visuele informatie nodig zijn geweest, waarvan niet is gebleken.
Ten aanzien van dat laatste stelt de rechtbank vast dat er meerdere feiten en omstandigheden zijn die de herkenning van de aangever falsificeren dan wel onbetrouwbaar maken, namelijk dat het ten tijde van het incident donker was, er sprake was van een panieksituatie en dat de aangever slechts een korte waarneming heeft kunnen doen omdat hij (zoals hij zelf heeft verklaard) direct is weggerend voor de man die achter hem aankwam. Hij zou verdachte hebben herkend toen hij al wegrennend achterom keek. Ook de omstandigheid dat de aangever een langlopend conflict had met de zoon van de verdachte, waarbij het daags voor het incident tot een handgemeen is gekomen, kan de verklaring van de aangever falsificeren. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden uitgesloten dat [aangever] feiten en omstandigheden is gaan invullen om tot een logisch/sluitend verhaal te komen.
De rechtbank constateert tot slot dat de verklaringen van [aangever] in 2020 en 2021 uitgebreider en gedetailleerder zijn dan de verklaringen die hij kort na het incident in februari 2019 heeft afgelegd. Ook de verklaringen van [slachtoffer] zijn specifieker geworden naargelang de tijd sinds het incident verstreek. In het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris op 7 januari 2021 heeft aangever [slachtoffer] verklaard dat de persoon die later in de auto stapte [naam zoon verdachte] vader was. Dit wist [slachtoffer] omdat die persoon had aangegeven dat hij [naam zoon verdachte] vader was. Deze verklaring komt niet overeen met zijn verklaring daags na het incident, waarin hij geen van betrokken mannen kon benoemen. Ook heeft [aangever] in eerste instantie verklaard over één persoon die uit de auto kwam en in totaal drie of vier personen in de auto, wat hij naar eigen zeggen niet goed heeft kunnen zien. Later verklaart hij dat er drie personen in de auto zaten, dat er twee mannen uit de auto kwamen en dat die tweede persoon de broer van verdachte was. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden uitgesloten dat [aangever] en [slachtoffer] - al dan niet (onbewust) door onderlinge gesprekken - na verloop van tijd feiten en omstandigheden zijn gaan invullen, zodat hun verklaringen beter op elkaar zouden aansluiten.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat [aangever] zich heeft vergist in zijn herkenning. Om die reden kan niet worden geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte als medepleger een aandeel in de wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling heeft gehad, zodat de verdachte wordt vrijgesproken.