6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft, samen met een ander, in een restaurant ingebroken. Daarbij is het raam(kozijn) van het restaurant vernield en is schade aangericht aan (in ieder geval) de kassa en de gokkast in het restaurant. De politie is ter plaatse gekomen toen de verdachte en de mededader nog in het restaurant waren, zodat het is gebleven bij een poging tot inbraak in die zin dat geen goederen zijn weggenomen. Een bedrijfsinbraak levert de gedupeerde ondernemer in het algemeen niet alleen materiële schade op, maar bezorgt deze ook veel frustratie en ongemak. De normale bedrijfsvoering wordt verstoord en het opruimen van de aangerichte chaos en de verdere afhandeling van de inbraak kosten over het algemeen veel tijd en energie. Ook zonder dat er goederen zijn weggenomen, is in dit geval veel aanzienlijke schade veroorzaakt. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor een vermogensdelict onherroepelijk tot een taakstraf is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 8 oktober 2021 van mevrouw I.N. van Noort, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie op het gebied van cognitieve vaardigheden.
Vertrekpunt voor straftoemeting
Tot slot heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor een bedrijfsinbraak waarbij geen sprake is van recidive, is als oriëntatiepunt een taakstraf van 120 uur geformuleerd. Als strafverzwarende omstandigheden neemt de rechtbank in aanmerking dat bij de inbraak forse schade is toegebracht en het misdrijf in vereniging is gepleegd. Als strafverminderende omstandigheid geldt dat het is gebleven bij een poging.
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de
Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in de onderhavige zaak is aangevangen op 20 september 2018, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Op
19 oktober 2021 is de zaak inhoudelijk ter terechtzitting behandeld en de rechtbank wijst eindvonnis op 2 november 2021.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Evenmin is anderszins gebleken van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden met ruim dertien maanden.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak, gelet op de aard en de hoogte van de straf die zij in beginsel passend en geboden acht, kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op het advies van de reclassering acht de rechtbank een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie op het gebied van cognitieve vaardigheden noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.