2.3.Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
2.3.1.De man verzoekt, na wijziging en aanvulling van zijn verzoek ter zitting, (de wijze van) de afwikkeling van het vermogen en de schulden van partijen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden als volgt vast te stellen:
- te bepalen dat de man (in ieder geval) recht heeft op 50% van de overwaarde van de echtelijke woning aan [adres] (hierna: de echtelijke woning);
- te bepalen dat aan de man 50% van de waarde en de winst van de vennootschap onder firma [vof] (hierna: de vof) wordt vergoed alsmede een goodwill van 50% van drie jaar de gemiddelde jaarwinst;
- te bepalen dat de gezamenlijke inboedel van partijen bij helfte moet worden verdeeld;
- te bepalen dat de vrouw de waarde van de Volkswagen Polo met kenteken
[kenteken] (hierna: de Volkswagen) met de man dient te verrekenen;
- te bepalen dat de vrouw alle financiële gegevens in het geding dient te brengen die van belang zijn voor een juiste afwikkeling van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden;
- te bepalen dat de vrouw al haar financiële gegevens in het geding dient te brengen van de exploitatie van haar eenmanszaak van de bed en breakfast en de sauna die worden geëxploiteerd vanuit de echtelijke woning en tevens alle financiële gegevens van de vof van partijen.
2.3.2.De vrouw heeft in de stukken en ter zitting verweer gevoerd tegen deze verzoeken van de man.
2.3.3.De rechtbank overweegt als volgt.
2.3.4.Partijen zijn op [datum] huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Deze huwelijkse voorwaarden houden in uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Partijen zijn geen verrekenbeding bij echtscheiding overeengekomen.
2.3.5.In de akte huwelijkse voorwaarden is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Algehele uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
(…)
Vergoedingen
Artikel 4
De echtgenoten zijn, voor zover zij dat niet anders overeenkomen, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, naar de waarde op de dag van de onttrekking. Deze vergoeding is terstond opeisbaar, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich hiertegen verzetten.
(…)
Kosten van de huishouding
Artikel 7
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen, van de door de echtgenoten geadopteerde kinderen, en van de kinderen die met beider toestemming in het gezin zijn opgenomen, wat de laatste kinderen betreft voor zover deze kosten niet ten laste van derden komen, alsmede de kosten van ontwikkeling en ontspanning van de gezinsleden, worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.
Onder deze kosten worden mede verstaan premies voor gebruikelijke verzekeringen, de huurprijs voor de echtelijke woning en renten van geldleningen aangegaan ten behoeve van de financiering van voor het gemeenschappelijke huishouden bestemde zaken zoals de echtelijke woning, de vakantiewoning, de inboedel en de gezinsauto(‘s).
2. De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolgde het hiervoor bepaalde, heeft het recht het te veel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
(…)”
2.3.6.De geschilpunten van partijen hebben betrekking op de echtelijke woning, de vof, de inboedel en de Volkswagen. In het navolgende zal de rechtbank deze geschilpunten achtereenvolgens bespreken.
2.3.7.De man is van mening dat hij een vergoedingsrecht heeft op de vrouw van tenminste 50% van de waarde van de echtelijke woning onder aftrek van de hypotheekschuld. In dit verband stelt de man dat partijen hebben bedoeld de woning die op naam staat van de vrouw als gezamenlijk eigendom te zien en dat zij zo ook hebben geleefd en gehandeld. Het is volgens de man alleen uit financiële overwegingen geweest dat de woning op naam van de vrouw is gesteld. De man had een BKR-registratie en partijen wilden voorkomen dat schuldeisers zich zouden kunnen verhalen op het onroerend goed. Daarnaast wijst de man erop dat de hypotheek op naam van beide partijen is gesteld, dat hij steeds de rente en aflossing van de hypotheek heeft betaald en dat de vof van partijen wordt geëxploiteerd vanuit de echtelijke woning. Gelet op de grote verwevenheid en het handelen van partijen meent de man dat de echtelijke woning als gezamenlijk eigendom dient te worden beschouwd en dat hij recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning. Indien de rechtbank anders oordeelt, is de man van mening dat hij een vergoedingsrecht heeft op de vrouw vanwege door hem betaalde hypotheekrente en aflossing voor de echtelijke woning. In dit verband wijst de man op de door hem overgelegde afschriften van zijn bankrekening over de periode van 5 januari 2017 tot en met 7 januari 2021. Het gaat volgens de man om 46 termijnen van € 2.629,36 en 3 termijnen van € 3.099,80, in totaal € 130.245,36. De stelling van de vrouw dat zij bedragen aan de man overmaakte om de hypotheekbetalingen te kunnen voldoen, is volgens de man onjuist. Uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften blijkt immers dat de stortingen op zijn bankrekening zijn gedaan vanaf de rekening van de vof en niet vanaf de rekening van de vrouw. Uit de overschrijvingen blijkt ook niet dat bedoeld is hiermee de hypotheekrente en aflossing van de echtelijke woning te voldoen. Bij de overschrijvingen staat namelijk ‘privé’ vermeld en de hoogte van door de vrouw gedane betalingen komen niet overeen met de hoogte van de hypotheekbetalingen.
2.3.8.De vrouw stelt dat de echtelijke woning op haar naam is gesteld en dat bij registergoederen de tenaamstelling als enige maatstaf voor de eigendomsvraag geldt. De door de man aangevoerde redenen kunnen volgens de vrouw niet leiden tot de conclusie dat de woning gezamenlijk eigendom is van partijen of dat de man aanspraak kan maken op 50% van de overwaarde van de woning. De echtelijke woning behoort tot het privévermogen van de vrouw. De hypotheekbetalingen door de man kunnen volgens de vrouw hooguit leiden tot een vergoedingsrecht waarover partijen in de huwelijkse voorwaarden hebben afgesproken dat dit dan een nominale vergoeding betreft. Hierbij geldt dat alleen voor de aflossingen op de hypotheek een vergoedingsrecht kan gelden aangezien betaalde rente wordt aangemerkt als verteren en niet als investeren. In de huwelijkse voorwaarden is de hypotheekrente ook als kostenpost van de huishouding gekwalificeerd. De vrouw stelt dat de man ten onrechte doet voorkomen dat hij met eigen middelen aflossingen op de hypotheek heeft gedaan. Immers vanaf de rekening van de vrouw werd maandelijks een bedrag van € 2.700,00 overgemaakt naar de rekening van de man waarmee de man vervolgens de hypotheeklast voldeed. Feitelijk komt het er volgens de vrouw dan ook op neer dat alle hypotheeklasten voor haar rekening zijn gekomen. De man had ook geen eigen inkomen, waardoor onverklaarbaar is hoe hij dergelijke lasten uit eigen middelen zou hebben kunnen voldoen. Voor zover al wordt aangenomen dat het de man is geweest die in de periode van 5 januari 2017 tot en met 7 januari 2021 de hypotheeklast van de echtelijke woning heeft voldaan, dan is het vergoedingsrecht beperkt tot de gedane aflossingen in deze periode. De vrouw berekent dit bedrag op € 46.320,00. Daar staat echter tegenover dat de man steeds gebruik heeft gemaakt van het eigendom van de vrouw en dat de vrouw daarom aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding. Een en ander zal dan volgens de vrouw moeten worden verrekend.
2.3.9.De rechtbank stelt vast dat de echtelijke woning op naam van de vrouw is gesteld en haar eigendom is. Voor het door de man gestelde vergoedingsrecht van 50% van de waarde van de woning na aftrek van de hypotheekschuld ontbreekt een wettelijke grondslag.
2.3.10.Wel kan sprake zijn van een vergoedingsrecht indien de man met privévermogen heeft geïnvesteerd in de echtelijke woning die eigendom is van de vrouw. Hoewel daartoe geen uitdrukkelijke verzoeken door partijen over en weer zijn gedaan begrijpt de rechtbank uit de standpunten van partijen dat de man aanspraak maakt op vergoeding door de vrouw van door hem betaalde hypotheekrente en aflossing in de periode van 5 januari 2017 tot en met 7 januari 2021 van in totaal € 130.245,36 en dat de vrouw zich in dit verband beroept op verrekening met de gelden die zij de man hiervoor ter beschikking heeft gesteld. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat slechts een vergoedingsrecht kan gelden voor gedane aflossingen op de hypotheek en niet voor betaalde rente. Hypotheekrente behoort tot de kosten van de huishouding in de zin van artikel 1:84 van het Burgerlijk Wetboek zodat deze betalingen niet als onverteerd vermogen voor vergoeding in aanmerking komen. In artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden hebben partijen de hypotheekrente ook als kosten van de huishouding gekwalificeerd. Aflossingen daarentegen leiden tot vermogensvorming op grond waarvan wel aanspraak kan worden gemaakt op een vergoedingsrecht. In dit verband hebben partijen in artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden afgesproken dat enkel sprake kan zijn van een nominaal vergoedingsrecht.
2.3.11.De rechtbank stelt op grond van de door de man overgelegde afschriften van zijn bankrekening bij de ING Bank met nummer [nummer] vast dat hij in de periode van 5 januari 2017 tot en met 7 januari 2021 de aan de echtelijke woning verbonden hypotheeklasten heeft betaald. Uit de door de vrouw overgelegde jaaroverzichten 2017 tot en met 2020 van de hypotheek maakt de rechtbank op dat in het jaar 2017 € 10.788,88, in het jaar 2018 € 11.488,25, in het jaar 2019 € 11.840,11 en in het jaar 2020 € 12.202,63 op de hypotheek is afgelost. In beginsel heeft de man dan ook een vergoedingsvordering op de vrouw ter hoogte van deze aflossingsbedragen. Blijkens de door de vrouw overgelegde
afschriften van de bankrekening met nummer [nummer] is vanaf deze rekening in het jaar 2018 € 23.300,00, in het jaar 2019 € 26.100,00 en in het jaar 2020 € 26.655,00 op voormelde bankrekening van de man gestort. Weliswaar stond deze bankrekening ten tijde van het uitdraaien van de afschriften op naam van de vof van partijen, maar de rechtbank gaat er mede op grond van de niet betwiste stelling van de vrouw van uit dat de bankrekening tot 1 januari 2020 op naam stond van de eenmanszaak [eenmanszaak] van de vrouw. Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is de vof op 1 januari 2020 opgericht en werd de bed & breakfast voor die tijd als eenmanszaak door de vrouw gedreven. Dit betekent dat de bankrekening van de man in 2018 en 2019 met bedragen van respectievelijk € 23.300,00 en € 26.100,00 is gevoed vanuit het privévermogen van de vrouw en dat de bankrekening van de man in 2020 met een bedrag van € 26.500,00 is gevoegd vanuit het vermogen van de vof. De stortingen vanuit het privévermogen van de vrouw in het privévermogen van de man kunnen in mindering strekken op het vergoedingsrecht van de man op de vrouw, hetgeen niet geldt voor de storingen vanuit het vermogen van de vof.
2.3.12.De man heeft in totaal een vergoedingsvordering op de vrouw van € 46.319,87 vanwege gedane hypotheekaflossingen in de jaren 2017 tot en met 2020. Vanuit het
privévermogen van de vrouw is in de jaren 2018 en 2019 een bedrag van in totaal € 49.400,00 op de bankrekening van de man gestort, van welke bankrekening de man de hypotheekaflossingen heeft verricht. Na verrekening van deze bedragen resteert geen bedrag dat de vrouw nog aan de man dient te vergoeden.
2.3.13.Gelet op het voorgaande worden de verzoeken van de man ten aanzien van de echtelijke woning afwezen.
2.3.14.De rechtbank stelt vast dat partijen op 1 januari 2020 de vof hebben opgericht. Voor deze datum exploiteerde de vrouw de onderneming als eenmanszaak onder de naam [eenmanszaak] .
2.3.15.De vrouw stelt dat zij de vof bij aangetekende brief van 8 december 2020 rechtsgeldig heeft opgezegd. Op 1 januari 2021 heeft de vrouw de eenmanszaak [eenmanszaak] opgericht. De vof dient te worden geliquideerd. In de echtscheidingsprocedure is volgens de vrouw geen ruimte voor de door de man verzochte afwikkeling van de vof. Immers de vof is geen onderdeel van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en van een nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827, eerste lid onder f, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is volgens de vrouw geen sprake. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat in deze procedure wel ruimte is voor de afwikkeling van de vof merkt de vrouw op dat de afrekening ten hoogste kan zien op de stille reserves over het ingebrachte economische eigendom van het bedrijfsgebouw (schuur waarin de bed & breakfast wordt geëxploiteerd) van de vrouw over de periode van het bestaan van de vof. Stille reserves van voordien komen aan de vrouw toe (artikel 5 van de vofovereenkomst). Daarnaast behoudt de man zijn aanspraak op zijn aandeel in de winst van de vof over het boekjaar 2020 van € 230,00. Voor zover de man betoogt dat hij ook nog aanspraak zou kunnen maken op zijn aandeel in de winst van de vof over het boekjaar 2021 heeft de man geen enkele arbeid verricht voor het bereiken van enige winst, hetgeen hij gezien de vofovereenkomst had moeten inbrengen.
2.3.16.De man stelt dat de vrouw de vof niet rechtsgeldig heeft opgezegd nu zij niet conform artikel 4 van de vof-overeenkomst heeft voldaan aan het vereiste dat de opzegging moet geschieden met inachtneming van een termijn van twee maanden en niet anders dan tegen het einde van het boekjaar. Nu de vrouw niet rechtsgeldig heeft opgezegd, bestaat de vof volgens de man nog en dienen de inkomsten die de vrouw thans uit de onderneming geniet op basis van 50-50 met hem te worden gedeeld. Nadat rechtsgeldig is opgezegd dient er in de vof te worden afgerekend tussen partijen. De man heeft er geen bezwaar tegen indien de vrouw de vof wil voortzetten indien de vrouw 50% van de waarde van de vof alsmede een goodwill van 50% van drie jaar de gemiddelde jaarwinst aan hem betaalt. Voorts merkt de man op dat na het oversluiten van de hypotheek van partijen een bedrag van € 39.250,24 is vrijgekomen voor de verbouwing van de bed & breakfast. Nu de hypotheek ook op zijn naam staat stelt de man dat hij recht heeft op betaling van de helft van dit bedrag. Nadien heeft de man eigenhandig een sauna bij de echtelijke woning gerealiseerd waaraan hij 320 uur arbeid heeft besteed. Uitgaande van een uurtarief van € 65,00 stelt de man dat hij voor deze werkzaamheden nog een vordering heeft op de vrouw van € 20.800,00 indien partijen niet op basis van 50-50 dienen te verrekenen. Ook stelt de man nog dat hij een bedrag van € 25.000,00 in de vof heeft ingebracht.
2.3.17.De rechtbank stelt voorop dat partijen bij huwelijke voorwaarden iedere gemeenschap en verrekening hebben uitgesloten. Er kan hooguit aanleiding zijn voor een vergoeding indien iets aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot. Ieders aandeel in het vennootschapsvermogen behoort dus tot ieders privévermogen en voor verdeling of verrekening ontbreekt een grondslag. Dat er aanleiding is voor enige vergoeding van de ene echtgenoot aan de andere, is niet gebleken.
Partijen zullen ingeval van beëindiging van de vof moeten overgaan tot het opstellen van een slotbalans. Dan zal duidelijk zijn wat ieders aandeel in het vennootschapsvermogen is en op die basis kan worden geliquideerd. Dit staat echter los van de onderhavige echtscheidingsprocedure en de rechtbank zal de hierop betrekking hebbende verzoeken van de man daarom afwijzen.
2.3.18.De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de inboedel een eenvoudige gemeenschap betreft die voor verdeling in aanmerking komt. Partijen wensen de inboedelgoederen in onderling overleg te verdelen. Voor het geval partijen niet uit de verdeling van de inboedel komen, zal de rechtbank de wijze van verdeling gelasten. Partijen dienen dan gezamenlijk een inboedellijst op te stellen. Door middel van het opgooien van een munt wordt bepaald wie begint met kiezen en vervolgens kiezen partijen om en om een inboedelgoed totdat alle inboedelgoederen op de lijst zijn verdeeld, een en ander zonder nadere verrekening.
2.3.19.De man stelt dat de Volkswagen conform de afspraak van partijen zijn eigendom is en dat de auto ook op zijn naam staat geregistreerd. De aanschafprijs is volgens de man tussen partijen verrekend. Nu de vrouw de auto heeft meegenomen dient zij volgens de man de waarde van de auto van € 7.500,00 aan hem te vergoeden.
2.3.20.De vrouw stelt dat de Volkswagen weliswaar op naam van de man staat geregistreerd, maar dat de auto haar eigendom is. In dit verband licht de vrouw toe dat zij de auto heeft betaald, dat de auto aan haar is geleverd en dat zij in de auto rijdt. Nu de vrouw eigenaar is van de auto bestaat geen reden voor een vergoeding aan de man.
2.3.21.De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de Volkswagen door de vrouw is betaald, dat de auto aan de vrouw is geleverd, dat het kenteken op naam van de man is gesteld en dat de auto thans in gebruik is bij de vrouw. Nu de auto is geleverd aan de vrouw is zij hiervan de eigenaar. Dit betekent dat de auto tot het vermogen van de vrouw behoort en dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan het op naam van de vrouw zetten van de auto. Uit niets is de rechtbank gebleken dat de aanschafprijs van de auto tussen partijen is verrekend zodat van een vergoedingsrecht van de man op de vrouw geen sprake is. Dit verzoek van de man wijst de rechtbank daarom af.
2.3.22.De rechtbank wijst in het verlengde van de beslissing ten aanzien van de vof het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw alle financiële gegeven van de bed & breakfast en de sauna in het geding dient te brengen af. Voor zover de man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw alle financiële gegevens in het geding dient te brengen die van belang zijn voor een juiste afwikkeling van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden is de rechtbank niet duidelijk op welke financiële gegevens de man doelt en waarom deze gegevens van belang zouden zijn. Dit verzoek van de man wijst de rechtbank daarom als onvoldoende gemotiveerd en te onbepaald af.