ECLI:NL:RBNHO:2021:10794

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/15/313175 / FA RK 21-790
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en verzoek om kinderbijdrage

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van een man ten aanzien van een minderjarig kind, geboren op 2 november 2020. De rechtbank had eerder een DNA-onderzoek bevolen, maar de man is niet verschenen in de procedure en heeft ook niet deelgenomen aan het DNA-onderzoek. De bijzondere curator heeft verklaard dat het niet te verwachten was dat de man zou meewerken aan het onderzoek. De rechtbank oordeelt dat de man de mogelijkheid had om zekerheid te verschaffen over zijn verwekkerschap door mee te werken aan het DNA-onderzoek, maar dit niet heeft gedaan. Hierdoor heeft de rechtbank de gevolgtrekking gemaakt dat het verzoek van de moeder om het ouderschap vast te stellen, moet worden toegewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is van het kind, ondanks het ontbreken van het DNA-onderzoek. De rechtbank heeft overwogen dat het belang van het kind, dat recht heeft op duidelijkheid over zijn afstamming, zwaarder weegt dan de belangen van de man. Daarnaast heeft de rechtbank een verzoek van de moeder om een kinderbijdrage van € 155,00 per maand voor het kind toegewezen, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift. De man is ook veroordeeld tot betaling van de kosten van het niet-uitgevoerde DNA-onderzoek, die zijn vastgesteld op € 110,00.

De beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
gerechtelijke vaststelling ouderschap van de man / kinderbijdrage
zaak-/rekestnr.: C/15/313175 / FA RK 21-790
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 24 november 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.N. Hermes, kantoorhoudende te Noord-Scharwoude,
--tegen--
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de man.
Het minderjarige kind [naam kind] wordt vertegenwoordigd door mr. L.S. Zomers, bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de eerdere beschikking van deze rechtbank van 10 september 2021;
- de brief van Verilabs laboratorium voor Verwantschapsonderzoek (hierna: Verilabs);
- het F9-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 3 november 2021;
- het F9-formulier van de bijzondere curator van 8 november 2021;
- de nota van Verilabs, ingekomen op 18 november 2021.
1.2.
Er heeft geen verdere mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.De verdere behandeling en beoordeling van de zaak

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 10 september 2021 en overweegt en beslist in aanvulling daarop als volgt.
2.2.
Bij genoemde beschikking heeft de rechtbank een kenmerkenonderzoek middels DNA (hierna: DNA-onderzoek) gelast ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader is van [naam kind] , geboren op 2 november 2020 te Alkmaar (hierna: [de minderjarige] ). Daarbij is Verilabs tot deskundige genoemd. Het voorschot op de kosten van het DNA-onderzoek zijn op € 685,00 bepaald en uit de Rijkskas voorgeschoten. Voorts is bepaald dat partijen binnen twee weken na de datum van genoemde beschikking een afspraak dienen te maken bij Verilabs om het DNA-onderzoek te laten uitvoeren. De verdere behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 1 november 2021 in afwachting van het rapport van Verilabs. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure en bepaald dat, indien het biologisch vaderschap van de man door het DNA-rapport is komen vast te staan, alle financiële bescheiden welke nodig zijn voor het berekenen van de behoefte van het kind en de draagkracht van de man uiterlijk op 1 november 2021 door de rechtbank en de wederpartij ontvangen dienen te zijn.
2.3.
Bij brief van Verilabs van 25 oktober 2021 heeft Verilabs medegedeeld dat zij van de moeder en [de minderjarige] inmiddels het DNA-materiaal in bezit hebben. Van de man is, ondanks herhaalde uitnodigingen, niets vernomen. Uitvoering van het DNA-onderzoek is voor Verilabs niet mogelijk zonder het DNA-materiaal van de man.
2.4.
De advocaat van de moeder heeft bij brief van 3 november 2021 aangegeven dat zij de beschikking van 10 september 2021 aan de man heeft laten betekenen, zodat de man op de hoogte is van zijn verplichting om zich bij Verilabs te melden en mee te werken aan het DNA-onderzoek. Nu de man zijn medewerking aan zijn wettelijke verplichting heeft onthouden, is de moeder van mening dat de rechtbank daaruit de gevolgtrekking dient te maken die haar geraden voorkomt en het verzoek van de moeder dient toe te wijzen, onder veroordeling van de man in de kosten van Verilabs.
2.5.
De bijzondere curator heeft bij bericht van 8 november 2021 meegedeeld dat de man voldoende tijd heeft gehad om zijn medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek. De bijzondere curator veronderstelt dat de man bekend is met zijn verplichting tot deelname aan het onderzoek, omdat de advocaat van de moeder de beschikking van 10 september 2021 aan de man heeft laten betekenen. De bijzondere curator heeft voorts aangegeven dat reeds ter zitting de verwachting bestond dat de man, gelet op het gesprek met de bijzondere curator en het feit dat hij niet ter zitting is verschenen, zijn medewerking niet zou verlenen. De bijzondere curator verwijst terug naar haar advies en concludeert dat het aan de rechtbank is om de gevolgtrekking aan deze handelswijze te verbinden die zij wenselijk acht.
2.6.
De rechtbank overweegt dat het ouderschap van de man, gelet op het in de beschikking van 10 september 2021 genoemd artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek (BW), alleen gerechtelijk kan worden vastgesteld, indien duidelijk is dat de man de verwekker van het kind is. Het biologisch vaderschap kan komen vast te staan door het uitvoeren van een DNA-onderzoek, maar is geen vereiste voor de rechter om te komen tot de conclusie dat een man de verwekker is van een kind. Een DNA-onderzoek levert wel een krachtig bewijs van dat mogelijke verwekkerschap. De rechtbank heeft dan ook aanleiding gezien om een DNA-onderzoek gelast om vast te stellen of de man de biologische vader is van [de minderjarige] .
De moeder heeft hieraan haar medewerking verleend. De man is daartoe, ondanks de aan hem betekende beschikking van 10 september 2021 en de uitnodigingen van Verilabs, niet bereid gebleken. De man heeft het in zijn macht gehad om zekerheid te verschaffen over zijn verwekkerschap door mee te werken aan een DNA-onderzoek. Nu hij niet bereid is deze zekerheid te verschaffen, verbindt de rechtbank daaraan de gevolgtrekking die haar geraden voorkomt.
Dat er geen DNA-onderzoek is uitgevoerd, betekent immers niet dat een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap moet worden afgewezen. Dit zou strijdig zijn met het belang van [de minderjarige] , die daardoor niet in staat zou worden gesteld een afstammingsband met haar vader te realiseren. Om het verwekkerschap vast te stellen is noodzakelijk en voldoende dat op grond van de in de procedure gebleken en onbetwist gestelde feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de betrokken persoon de verwekker van het kind is.
Uit de inhoud van de stukken en met name het verslag van de bijzondere curator, is gebleken dat partijen in de conceptieperiode meerdere malen geslachtsgemeenschap met elkaar hebben gehad. De man heeft tegenover de bijzondere curator verklaard dat de moeder in die periode meerdere seksuele relaties heeft gehad. De man heeft zijn stelling niet nader onderbouwd. Hij heeft geen verweer gevoerd en is niet ter zitting verschenen. Nu de moeder de stelling van de man nadrukkelijk heeft betwist, gaat de rechtbank ervan uit dat de moeder in de conceptieperiode alleen met de man geslachtsgemeenschap heeft gehad. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat het belang van [de minderjarige] , zoals de bijzondere curator ook heeft geconcludeerd, bij duidelijkheid over wie haar verwekker is, prevaleert boven de belangen van de man. De rechtbank zal het verzoek van de moeder om het ouderschap van de man over [de minderjarige] vast te stellen dan ook toewijzen.
kosten DNA-onderzoek
2.7.
Nu er geen volledig DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden zal de rechtbank allereerst vaststellen wat de door Verilabs gemaakte kosten zijn. Deze bedragen blijkens de door Verilabs op 18 november 2021 overgelegde nota € 110,00.
De rechtbank is van oordeel dat de man, gelet op zijn weigerachtige houding, in die kosten dient te worden veroordeeld en dat hij € 100,00 dient te betalen aan de Financiële Dienst van de rechtbank (LDCR), die de man daartoe een factuur met betaalinstructies zal zenden.
Voor zover de man deze kosten niet in één keer kan betalen, wordt gewezen op de mogelijkheid na ontvangst van de rekening, onder vermelding van het zaaknummer, een aanvraag voor een betalingsregeling in te dienen bij de afdeling financiën van het LDCR. (financien.ldcr@rechtspraak.nl).
kinderbijdrage
2.8.
De moeder heeft tevens verzocht een kinderbijdrage van € 155,00 per maand ten behoeve van [de minderjarige] vaststellen, met ingang van de datum indiening van het verzoekschrift, dan wel een door de rechtbank te bepalen kinderbijdrage en ingangsdatum.
2.9.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:208 BW kan een verzoek tot vaststelling ouderschap vergezeld gaan van een verzoek tot het vaststellen van een kinderbijdrage. Nu de man geen verweer heeft gevoerd zal de rechtbank de gevraagde kinderbijdrage vaststellen, nu dit haar gegrond voorkomt.
2.10.
Ten aanzien van de ingangsdatum is de rechtbank van oordeel dat deze dient te worden bepaald op de datum waarop het verzoekschrift is ingediend, zijnde 10 februari 2021. Hoewel het juridisch ouderschap van de man eerst tot stand komt bij het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking, bestaat voor de man reeds een onderhoudsverplichting op grond van artikel 1:394 BW, nu, zoals in deze beschikking is overwogen, de rechtbank uitgaat van het verwekkerschap van de man.
2.11.
Nu de aard van de zaak zich ten aanzien van de vaststelling van het ouderschap verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking, zal de rechtbank het hiertoe strekkend verzoek op dat onderdeel afwijzen.

3.Beslissing:

De rechtbank:
gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man
3.1.
stelt vast het ouderschap van [verweerder] , geboren op 19 mei 1988 te Heemskerk, betreffende het kind:
-
[naam kind] ,geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ;
kinderbijdrage
3.2.
bepaalt de door de man aan de moeder met ingang van 10 februari 2021 te betalen kinderbijdrage ten behoeve van genoemde minderjarige op € 155,00 per maand, voor wat betreft toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
kostenveroordeling
3.3.
bepaalt dat de man wegens de kosten van het niet-uitgevoerde DNA-onderzoek € 110,00 dient te betalen aan de Financiële Dienst van de rechtbank (LDCR), die de man daartoe een factuur met betaalinstructies zal zenden;
3.4.
verklaart deze beschikking met betrekking tot de kinderbijdrage en de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
3.6.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Alkmaar.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
24 november 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.