Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
101investing,
1.De procedure
- de dagvaarding van 9 maart 2021 met producties;
- de rolbeslissing van 26 mei 2021 waarbij tegen FXBFI verstek is verleend;
- het B-formulier van 27 mei 2021, waarbij mr. Willems zich voor FXBFI heeft gesteld, als gevolg waarvan het tegen FXBFI verleende verstek bij rolbeslissing van 23 juni 2021 is gezuiverd;
- de incidentele conclusie tot onbevoegdheid en verzoek om aanhouding wegens litispendentie met producties van FXBFI;
- de conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdheid en verzoek om aanhouding wegens litispendentie tevens houdende incidentele vordering ex art. 843a Rv
2.De feiten en het geschil in de hoofdzaak
3.Het geschil in het incident tot onbevoegdheid en tot aanhouding
4.De beoordeling in het incident tot onbevoegdheid en tot aanhouding
- het begrip ‘consument’ moet restrictief worden uitgelegd op basis van de positie die de betrokken persoon in een bepaalde overeenkomst inneemt in verband met de aard en het doel van deze overeenkomst, en niet op basis van de subjectieve situatie van die persoon;
- alleen overeenkomsten die een individu los en onafhankelijk van enige bedrijfs- of beroepsmatige activiteit of doelstelling sluit met als enige doel te voldoen aan de eigen particuliere consumptiebehoeften, vallen onder de beschermende regeling van artikelen 17 tot en met 19 Brussel I bis;
- niet relevant is of de consument zich op een specifieke manier gedraagt;
- bij financiële dienstverleningsovereenkomsten betekent dit dat niet relevant is wat de waarde is van de verrichte transacties, de omvang van de risico’s op financiële verliezen, de eventuele kennis of deskundigheid van een persoon op het gebied van financiële instrumenten of zijn actieve gedrag bij dergelijke transacties, noch of de consument een groot aantal transacties heeft verricht in een relatief kort tijdsbestek of dat hij grote bedragen in die transacties heeft geïnvesteerd;
- evenmin is relevant of de betreffende persoon een ‘niet-professionele belegger’ is in de zin van artikel 4 lid 1 onder 12 van de EU-Richtlijn MIFID I.
- de enkele omstandigheid dat één van de contractpartijen een civielrechtelijke aansprakelijkheidsvordering instelt tegen de andere partij volstaat op zich niet om te spreken van een vordering die voortvloeit uit ‘verbintenis uit overeenkomst’;
- daarvan is slechts sprake indien de verweten gedraging kan worden beschouwd als niet-nakoming van de contractuele verbintenissen zoals deze kunnen worden bepaald aan de hand van het voorwerp van de overeenkomst;
5.Het geschil in het incident ex artikel 843a Rv en artikel 15 AVG
6.De beoordeling in het incident ex artikel 843a Rv en artikel 15 AVG
7.De beslissing
29 december 2021voor conclusie van antwoord;