ECLI:NL:RBNHO:2021:10820

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
15.174568.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsuitkering en opzet bij het verzwijgen van vermogen in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk nalaten van het verstrekken van noodzakelijke gegevens met betrekking tot haar vermogen in Turkije, terwijl zij een bijstandsuitkering ontving. De verdachte had nagelaten te melden dat zij geregistreerd eigenaar was van een appartement in Turkije, wat in strijd was met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet werk en bijstand en de Participatiewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2 juli 2009 tot en met 10 augustus 2018 een bijstandsuitkering heeft ontvangen, terwijl zij opzettelijk de benodigde informatie over haar vermogen niet heeft verstrekt. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging, en oordeelt dat de gemeente Zaanstad voldoende aanleiding had om onderzoek te doen naar het vermogen van de verdachte. De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken, en dat zij zich bewust was van de kans dat deze gegevens van belang waren voor haar recht op bijstand. De rechtbank legt een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk op, alsook een taakstraf van 120 uur, en benadrukt de ernst van het vergrijp en het vertrouwen dat in het sociale zekerheidsstelsel moet bestaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/174568-21 (P)
Uitspraakdatum: 26 november 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en- plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. F. Tosun, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 juli 2009 tot en met 26 november 2020 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, althans in Nederland,
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en) opgelegde verplichting(en), te weten artikel 17 Wet werk en bijstand en artikel 17 Participatiewet,
(telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten (een) uitkering(en) krachtens de Wet werk en bijstand (norm alleenstaande ouder) en de Participatiewet (norm alleenstaande [ouder]), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking(en) of tegemoetkoming(en),
door aan de (afdeling Maatschappelijk Ontwikkeling/Sociale Dienst van de) gemeente Zaanstad niet (tijdig en/of volledig) te melden dat zij, verdachte, (geregistreerd) eigenaar was/beschikte over onroerend goed (te weten een woning/appartement in [adres 2] ) en/of dat zij (als [geregistreerd eigenaar/beschikkingsbevoegde) onroerend goed (te weten een woning/appartement in [adres 2]) had verkocht/vervreemd.
2. Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging. Volgens de raadsvrouw was er onvoldoende aanleiding voor de gemeente Zaanstad om een onderzoek in te stellen naar vermogen (onroerend goed)van de verdachte in Turkije. De enkele omstandigheid dat de verdachte vakanties doorbracht in haar moederland is voor een dergelijk onderzoek onvoldoende aanleiding en komt feitelijk neer op discriminatie van Turkse burgers.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Vooropgesteld moet worden dat de gemeente op grond van artikel 53a van de Participatiewet een zelfstandige bevoegdheid heeft om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van door uitkeringsgerechtigden verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van de bijstand.
Uit de onderzoeksrapportage van de afdeling Naleving van de gemeente Zaanstad van 16 juni 2020 (pagina 28 e.v.) komt naar voren dat de verdachte in de jaren voor deze datum meerdere malen voor langere perioden naar Turkije is gereisd, telkens naar dezelfde plaats. Dit heeft in het verleden tot een herziening van de uitkering geleid wegens langer verblijf in het buitenland dan toegestaan. De afdeling Naleving heeft in een en ander aanleiding gezien een onderzoek op te zetten naar vermogen in het buitenland. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de afdeling Naleving in redelijkheid tot deze beslissing kunnen komen en is er geen reden de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Ook overigens ziet de rechtbank in het forum (MK) waarvoor de officier van justitie de zaak heeft aangebracht of de hoogte van het gestelde benadelingsbedrag geen reden de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat geen sprake is van opzettelijk verzwijgen door de verdachte van het gegeven dat in Turkije een appartement op haar naam stond. Het appartement was feitelijk van de ex-schoonmoeder van de verdachte, [naam 1], die er ook in woonde. Het was de bedoeling van [naam 1] om het appartement uiteindelijk aan haar kleinkinderen, zijnde de kinderen van de verdachte en de thans ex-man van de verdachte, na te laten. Met dat doel is het appartement in 1994 op naam van de verdachte gezet. In 2016 is het appartement verkocht en heeft de ex-schoonmoeder de opbrengst van het appartement aan de broer van de ex-man van de verdachte, [naam 2], gegeven voor de onkosten die hij heeft gemaakt ten behoeve van de kinderen van de verdachte. De verdachte heeft van dit alles geen voordeel genoten. Omdat het appartement economisch niet tot haar vermogen behoorde, ging de verdachte er vanuit dat niet aan de gemeente Zaandam gemeld hoefde te worden dat er onroerend goed op haar naam stond. De verdachte moet daarom wegens ontbreken van opzet worden vrijgesproken.
Subsidiair is de raadsvrouw van mening dat de verdachte in ieder geval partieel moet worden vrijgesproken ten aanzien van de periode vanaf 9 september 2016. Het appartement stond vanaf die datum niet meer op naam van de verdachte. Omdat de verkoopopbrengst van het appartement niet aan de verdachte ten goede is gekomen, kan vanaf de verkoop in elk geval geen sprake meer zijn geweest van enige relevantie voor het recht op bijstand van de verdachte en bestond op dit punt geen inlichtingenplicht meer.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.1.1 Bewijsmotivering en partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken en bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat voornoemde gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar recht op een uitkering dan wel de hoogte of de duur daarvan.
De rechtbank overweegt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is dat een bijstandsuitkering een laatste vangnet is voor een ieder die niet in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Het is daarom vanzelfsprekend dat van degene die op die uitkering een beroep doet wordt verwacht dat hij of zij inzage geeft in zijn of haar financiële situatie in Nederland en in het buitenland.
De verdachte is meermalen gewezen op de aan de bijstand verbonden verplichtingen. In het bijzonder heeft de verdachte op 8 mei 2015 een officiële waarschuwing gekregen wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht door niet aan de gemeente door te geven dat zij een auto op haar naam had staan, waarbij niet relevant was dat zij daarvan stelde niet economisch eigenaar te zijn. In de waarschuwingsbrief aan de verdachte wordt expliciet vermeld dat iemand die een bijstandsuitkering ontvangt en informatie niet of te laat doorgeeft, een boete kan krijgen óók als hij of zij daardoor niet te veel bijstand heeft ontvangen of slechts een klein bedrag. Gelet op het voorgaande moet de verdachte hebben geweten dat zij behoorde te melden dat het appartement op haar naam was gesteld, ongeacht de vraag bij wie het economisch eigendom berustte, terwijl zij zich eveneens van haar nalatigheid aan die verplichting te voldoen bewust moet zijn geweest.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, ook als zou worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van de verdachte dat zij meende dat zij het eigendom en de verkoop van het appartement niet hoefde te melden omdat zij er niet van profiteerde, de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door haar niet verstrekte gegevens van belang waren voor haar recht op een verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur daarvan. De rechtbank acht daarom voorwaardelijk opzet bewezen.
Daarbij kan het antwoord op de vraag of de verdachte slechts op papier als eigenaar geregistreerd stond, zoals zij stelt, en of zij wel of niet feitelijk financieel voordeel heeft genoten door het eigendom en/of de verkoop van het appartement in Turkije in het midden blijven. Het door de raadsvrouw gedane voorwaardelijk verzoek om via een rechtshulpverzoek de ex-schoonmoeder en ex-zwager van de verdachte als getuigen te horen, wordt daarom als niet noodzakelijk afgewezen.
Partiële vrijspraak
Het standpunt van de verdediging dat de verdachte in elk geval partieel moet worden vrijgesproken ten aanzien van de periode vanaf de verkoopdatum van het appartement, 9 september 2016, deelt de rechtbank niet. Ook na die datum had de verdachte in het kader van de aan haar uitkering verbonden inlichtingenplicht moeten melden dat zij geregistreerd eigenaar was geweest van een appartement in Turkije en dat zij dit had verkocht. Dit heeft de verdachte nagelaten.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ten laste gelegde periode verder dat op 10 augustus 2018 de uitkering van de verdachte is beëindigd in verband met langer verblijf in het buitenland dan toegestaan. Bij besluit van 26 november 2018 is aan de verdachte weer een bijstandsuitkering toegekend vanaf de datum van de aanvraag, 2 oktober 2018. Bij deze aanvraag heeft de verdachte de vraag moeten beantwoorden of zij op de peildatum 2 oktober 2018 over vermogen beschikte. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen bewijs dat de verdachte op dat moment over vermogen beschikte (verband houdend met het eerdere eigendomsrecht op het appartement) dat zij in strijd met haar inlichtingenplicht heeft nagelaten op te geven. De verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken ten aanzien van de periode vanaf 11 augustus 2018.
Slotsom
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen en bovenstaande overweging vast dat verdachte in de periode van 2 juli 2009 tot en met 10 augustus 2018 een bijstandsuitkering van de gemeente Zaandam heeft ontvangen en dat zij in die periode in strijd met de op haar rustende inlichtingenplicht heeft nagelaten te melden dat zij geregistreerd eigenaar was van een appartement in Turkije en dat zij dit appartement op enig moment heeft verkocht.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 2 juli 2009 tot en met 10 augustus 2018 in Nederland,
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijke voorschriften opgelegde verplichtingen, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand en artikel 17 Participatiewet,
telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten uitkeringen krachtens de Wet werk en bijstand (norm alleenstaande ouder) en de Participatiewet (norm alleenstaande [ouder]), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekkingen of tegemoetkomingen,
door aan de afdeling Maatschappelijk Ontwikkeling/Sociale Dienst van de gemeente Zaanstad niet te melden dat zij, verdachte, geregistreerd eigenaar was van onroerend goed (te weten een appartement in [adres 2] ) en/of dat zij (als [geregistreerd] eigenaar/beschikkingsbevoegde) onroerend goed (te weten een appartement in [adres 2]) had verkocht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
In strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft benadrukt dat de verdachte een blanco strafblad heeft. Een gevangenisstraf acht de raadsvrouw niet passend. Ook heeft zij erop gewezen dat het benadelingsbedrag nog onbekend is. De eis is te hoog in het licht van richtlijnen en jurisprudentie. Zij heeft gepleit voor oplegging van een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, terwijl zij een bijstandsuitkering genoot, gedurende een lange periode, te weten negen jaren, voor de sociale dienst verzwegen dat zij een appartement in Turkije op haar naam had staan. Hierdoor heeft zij het de uitkerende instantie onmogelijk gemaakt om haar rechtop een uitkering, dan wel de duur of hoogte daarvan effectief te toetsen.
Ook al is een concreet benadelingsbedrag (nog) niet vastgesteld, verdachte heeft het vertrouwen, waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, in ernstige mate geschaad. Dit terwijl haar in 2015 duidelijk was ingescherpt dat zij ook melding moest maken van het op naam hebben van vermogensbestanddelen in geval zij zelf stelde daarvan geen feitelijk (economisch) eigenaar te zijn. Zij was met andere woorden een gewaarschuwd mens.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 uren moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand dient te worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, als ernstige waarschuwing aan de verdachte om zich niet opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 227b van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
 Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van der Veen, voorzitter,
mrs. C.A.M. van der Heijden en E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2021.
mrs. Van der Heijden en Broekhof zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[Bijlage: de bewijsmiddelen]