ECLI:NL:RBNHO:2021:10823

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
C/15/321630 / HA RK 21/207
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een gedetineerde verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R.J.A. van den Munckhof. Het verzoek was gericht tegen de rechters mr. M. Hoendervoogt en mr. H.H.E. Boomgaart, die betrokken waren bij de strafzaak tegen verzoeker, waarin hij werd verdacht van afpersing en het tot ontploffing brengen van een explosief. Verzoeker vreesde dat de rechters vooringenomen waren, vooral na de zitting op 26 oktober 2021, waar getuigen en deskundigen werden gehoord. Tijdens deze zitting had de raadsman het gevoel dat hij niet vrijuit vragen kon stellen en dat er een onprettige sfeer was ontstaan.

De rechters hebben de beschuldigingen van vooringenomenheid stellig ontkend en aangegeven dat de raadsman voldoende gelegenheid had om zijn vragen te stellen. De officier van justitie, mr. M. Kubbinga, steunde de rechters en stelde dat er geen sprake was van partijdigheid. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de reacties van de rechters en de officier van justitie zorgvuldig gewogen.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en het proces in de hoofdzaak voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de schriftelijke vastlegging volgde op 10 november 2021. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/321630 / HA RK 21/207
Beslissing van 2 november 2021
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol,
verzoeker,
raadsman mr. R.J.A. van den Munckhof, advocaat te Amsterdam.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M. Hoendervoogt,mr. H.H.E. Boomgaart,
hierna te noemen: de rechters, dan wel de voorzitter respectievelijk de oudste rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 26 oktober 2021, ter openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, locatie Alkmaar, de wraking verzocht van de rechters, rechters in de tegen verzoeker aanhangige strafzaak met als parketnummer 15/257438-20, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechters hebben niet in de wraking berust. De officier van justitie, mr. M. Kubbinga, heeft op 29 oktober 2021 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 2 november 2021. Verzoeker, zijn raadsman, de rechters en de officier van justitie, mr. K.M. Römer, zijn ter zitting gehoord.
1.4
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de op het verzoek betrekking hebbende stukken, waaronder:
- een verkort proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak van 26 oktober 2021;
- een uitgewerkt proces-verbaal van deze zitting;
- de op 29 oktober 2021 ontvangen schriftelijke toelichting op het verzoek, met als bijlagen op schrift gestelde verklaringen van verschillende personen, onder wie de moeder en de vriendin van verzoeker, die aanwezig zijn geweest op de in de hoofdzaak op 26 oktober 2021 gehouden zitting;
- de tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek door de raadsman overgelegde pleitnotities.

2.Inleiding

2.1
Verzoeker is verdachte in een strafzaak. Hij wordt er, kort gezegd, van verdacht dat hij, samen met een of meer anderen, heeft geprobeerd advocaat [naam] af te persen en een explosief tot ontploffing heeft gebracht bij het advocatenkantoor van [naam] . In het kader van de strafzaak is door een psychiater en een psycholoog omtrent (de persoon van) verzoeker gerapporteerd. Deze deskundigen hebben het advies uitgebracht om, bij een bewezenverklaring, aan verzoeker de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen.
2.2
De strafzaak is (inhoudelijk) behandeld op 26 oktober 2021 op de terechtzitting van de meervoudige strafkamer. Mr. Hoendervoogt was de voorzitter van de strafkamer en mr. Boomgaart de oudste rechter. In het kader van de bespreking van de persoonlijke omstandigheden van verzoeker zijn ter zitting gehoord: een medewerker van de jeugdreclassering als getuige, en de psychiater en de psycholoog als getuigen én deskundigen (hierna: deskundigen).

3.Standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij naar aanleiding van het verhoor van de hiervoor genoemde getuige en deskundigen vreest dat de rechters vooringenomen zijn, althans dat zij de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt. Ter onderbouwing daarvan heeft verzoeker – samengevat – de volgende twee wrakingsgronden aangevoerd, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak:
(i) De raadsman van verzoeker voelde zich bij de verhoren van de getuige en deskundigen niet op zijn gemak. Hij kon niet alle vragen stellen of de deskundigen hoefden van de rechtbank niet alle vragen te beantwoorden.
(ii) Daarnaast werd er lacherig gedaan, was het gevoel niet goed en was er een onprettige interactie tussen de voorzitter, oudste rechter en de officier van jusititie.

4.Standpunt van de rechters

De rechters hebben aangevoerd dat geen sprake is van vooringenomenheid en dat de schijn daarvan ook niet is gewekt. De voorzitter heeft naar voren gebracht dat zij tijdens de ondervraging van de getuige en de deskundigen door de raadsman bij een aantal vragen kanttekeningen heeft gemaakt en een kritische houding heeft aangenomen ten aanzien van de wijze waarop de raadsman zijn vragen stelde. Zoals uit het proces-verbaal van de zitting blijkt, heeft de raadsman naar aanleiding van haar opmerkingen afgezien van het stellen van enkele vragen en bovendien aan het einde van de verhoren afstand gedaan van de getuige en de deskundigen. De voorzitter wijst er op dat uit het proces-verbaal ook blijkt dat de raadsman voldoende gelegenheid heeft gehad om de getuige en de deskundigen te ondervragen.
De rechters herkennen niet dat lacherig is gedaan of dat er een onprettige interactie is geweest tussen de rechter(s) en de officier van justitie. De rechters spreken dit stellig tegen. Wel heeft er volgens de voorzitter tijdens de ondervraging door de raadsman een kort moment van interactie/overleg (een blik, mogelijk aangevuld met enkele woorden) plaatsgevonden tussen de rechters, over de vraag of de zitting misschien voor een kort moment zou moeten worden onderbroken.

5.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. M. Kubbinga, die bij de zitting in de hoofdzaak aanwezig was, heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Volgens de officier van justitie heeft de rechtbank de raadsman zeer veel (naar haar mening zelfs te veel) ruimte geboden tijdens de ondervraging van de getuige en de deskundigen. Het ‘ingrijpen’ van de voorzitter jegens de raadsman was geen uiting van vooringenomenheid of partijdigheid. Dit ‘ingrijpen’ gebeurde (zo begrijpt de wrakingskamer het standpunt van de officier van justitie) terecht, op juridische gronden, en was gericht op een voortvarend verloop van de behandeling van de zaak ter terechtzitting. Volgens de officier van justitie heeft er geen interactie plaatsgevonden tussen haar en de oudste rechter en werd er ook niet lacherig gedaan door de rechtbank. Wel heeft de officier van justitie tijdens de ondervraging door de raadsman enkele wat zij noemt prangende blikken naar de voorzitter geworpen om (eerder) in te grijpen. Dit omdat zij inmiddels behoorlijk gefrustreerd was geraakt door de vraagstelling van de verdediging.

6.Beoordeling

6.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter.
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
6.2
Uit het dossier volgt dat de raadsman tijdens de laatste pro formazitting in de hoofdzaak, van 23 augustus 2021, het verzoek heeft gedaan om de getuige en de deskundigen ter zitting te horen. Dit verzoek is destijds door de rechtbank (in een andere samenstelling) afgewezen. De (voorzitter van de) meervoudige strafkamer waarvan de rechters deel uitmaken heeft echter alsnog (ambtshalve) besloten dat de getuige en de deskundigen voor de zitting van 26 oktober 2021 moesten worden opgeroepen, zodat zij – ook al was de psycholoog reeds eerder bij de rechter-commissaris gehoord – ter zitting (nader) zouden kunnen worden ondervraagd. Dit biedt steun aan het uitgangspunt van de onpartijdigheid van de rechters.
6.3
Dat laatste geldt ook voor de wijze waarop in het bijzonder mr. Hoendervoogt, als voorzitter van de meervoudige strafkamer, de getuige en de deskundigen heeft ondervraagd. Uit het uitgewerkte proces-verbaal van de zitting van 26 oktober 2021 blijkt dat de voorzitter aanleiding heeft gezien de getuige, maar ook de deskundigen kritisch te ondervragen, naar aanleiding van de door hen uitgebrachte adviezen. Verzoeker heeft de juistheid van het uitgewerkte proces-verbaal van de zitting van 26 oktober 2021 op dit punt niet in twijfel getrokken en de raadsman heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek beaamd dat de voorzitter kritische vragen heeft gesteld aan de deskundigen.
6.4
Verzoeker is van mening dat zijn raadsman onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om de getuige en de deskundigen te ondervragen. Hij verwijt de voorzitter dat zij ter zitting meerdere malen het stellen van de door hem beoogde vragen, althans het beantwoorden van die vragen, heeft belet en dat zij niet ingreep op momenten dat de deskundigen geen antwoord gaven op de vragen die hij stelde. De wrakingskamer overweegt ten aanzien van deze opgevoerde wrakingsgrond dat het de taak is van de voorzitter van de meervoudige strafkamer om leiding te geven aan het onderzoek ter terechtzitting. In dat kader heeft zij de bevoegheid (sturend) in te grijpen, indien de ondervraging van een getuige of deskundige door de verdediging daartoe aanleiding geeft omdat die ondervraging – naar haar oordeel– niet bijdraagt aan het ter terechtzitting te voeren onderzoek, dat op grondslag van de tenlastelegging dient plaats te vinden. De wijze waarop de voorzitter volgens het proces-verbaal van de zitting van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, geeft naar het oordeel van de wrakingskamer geen steun aan de stelling van verzoeker dat sprake is van vooringenomenheid van haar kant. Een eventueel bij verzoeker gewekte schijn van vooringenomenheid is niet objectief gerechtvaardigd. Deze wrakingsgrond is dus vergeefs voorgesteld.
6.5
Ook de tweede wrakingsgrond kan niet slagen. Betrokkenen zijn het erover eens dat gedurende de ondervraging van de getuige en de deskundigen door de raadsman en het daarbij (meermalen) ‘ingrijpen’ door de voorzitter, de sfeer op de zitting verslechterde. De rechters hebben ter zitting van de wrakingskamer uitgesproken dat zij zich kunnen voorstellen dat verzoeker zich hierdoor niet prettig heeft gevoeld. Zoals vermeld, heeft de voorzitter verklaard dat tijdens de ondervraging door de raadsman enige interactie tussen haar en de oudste rechter heeft plaatsgevonden, in de zin van kort overleg over de wenslijkheid van een onderbreking vanwege de verslechterde sfeer. Een dergelijke communicatie (blikken en/of woorden) tussen de rechters is toelaatbaar en daaruit blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer geen (schijn van) vooringenomenheid.
6.6
De wrakingskamer heeft niet kunnen vaststellen dat de rechters tijdens de zitting lacherig hebben gedaan en ook niet dat tussen de rechters enerzijds en de officier van justitie anderzijds een zodanige interactie heeft plaatsgevonden dat daaruit (objectief gerechtvaardigd) zou kunnen worden afgeleid dat het oordeel van de rechters over de zaak al vaststaat dan wel dat zij op één lijn met de officier van justitie staan. Uit de schriftelijke reactie van de officier van justitie blijkt dat zij, uit eigen frustratie over het verloop van de ondervraging door de raadsman, wel prangende blikken in de richting van de voorzitter heeft geworpen, maar niet is gebleken dat de voorzitter (of de oudste rechter) deze blikken heeft beantwoord, laat staan op een wijze waaruit zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. De door de raadsman overgelegde verklaringen van onder meer de moeder en de vriendin van verzoeker leggen in dit verband onvoldoende gewicht in de schaal. Daarbij heeft de wrakingskamer in aanmerking genomen dat verzoeker zelf het ter zitting van de wrakingskamer niet zozeer (meer) heeft gehad over lachen, maar heeft gezegd dat de sfeer niet goed meer was.
6.7
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen dus geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

7.Beslissing

De rechtbank
7.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechters af,
7.2
beveelt de griffier onverwijld aan de raadsman van verzoeker, de rechters en de officier van justitie een afschrift van deze beslissing toe te zenden,
7.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, en mr. S. Jongeling en mr. N. Boots, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. W.T. Delleman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.
De schriftelijke vastlegging van deze beslissing dateert van 10 november 2021.
griffier oudste rechter
(de voorzitter is buiten staat deze
beslissing te ondertekenen)
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.