ECLI:NL:RBNHO:2021:10825

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
C/15/321665 HA RK 21/208
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet ontvankelijk verklaring van ingediend wrakingsverzoek

Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.W. Hoogland. Het verzoek was gericht tegen kantonrechter mr. A.E. Merkus. De wrakingsprocedure volgde op een zitting die had plaatsgevonden op 8 oktober 2021, waarbij de verzoeker na de zitting met de eisende partij had geprobeerd tot een schikking te komen, maar dit was niet gelukt. Het wrakingsverzoek werd op 26 oktober 2021 ingediend, waarbij de verzoeker stelde dat de rechter een vooringenomen houding had en de zitting partijdig had geleid.

De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet tijdig had gereageerd op de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, aangezien hij al tijdens de zitting op de hoogte was van deze feiten. De wrakingskamer benadrukte dat een verzoek tot wraking onmiddellijk moet worden ingediend zodra de feiten bekend zijn, en dat enige tijd om na te denken over het indienen van een verzoek niet kan worden toegestaan als de verzoeker al bijgestaan werd door een advocaat. Daarom werd het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, en werd er geen inhoudelijke behandeling van het verzoek uitgevoerd.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de zaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond op 26 oktober 2021, en dat de griffier de betrokken partijen van deze beslissing op de hoogte moet stellen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer,
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/321665 HA RK 21/208
Beslissing van 2 november 2021
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende in [woonplaats],
advocaat mr. A.W. Hoogland te Den Helder,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A.E. Merkus,
kantonrechter.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft bij brief van zijn advocaat van 26 oktober 2021 in de bij de civiele sectie (afdeling kanton) aanhangige zaak met zaaknummer C/15/9209012 / CV EXPL 21-2442 de kantonrechter gewraakt.
1.2.
De wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overwegingen besloten geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van dit verzoek en bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die grond geven voor de wraking aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.2.
De zitting bij de kantonrechter heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2021. Na de zitting heeft verzoeker met de eisende partij overleg gevoerd om tot een schikking te komen. Uit het wrakingsverzoek volgt dat dat niet is gelukt. Vervolgens heeft verzoeker overleg gevoerd met zijn advocaat die op 26 oktober 2021 het wrakingsverzoek heeft ingediend.
2.3.
In het wrakingsverzoek stelt verzoeker dat de rechter tijdens de zitting een vooringenomen houding had en de zitting op een partijdige wijze heeft gestuurd. In dit geval is verzoeker dus al tijdens de zitting op 8 oktober 2021 bekend geworden met de door hem voor wraking relevant geachte feiten of omstandigheden.
Enige tijd moet een (in persoon procederende) procespartij wel worden toegestaan om na te denken over de indiening van een wrakingsverzoek, bijvoorbeeld om het indienen van het verzoek met een advocaat te bespreken. In deze zaak werd verzoeker ter zitting echter al bijgestaan door een advocaat en is hij eerst nog schikkingsonderhandelingen met de wederpartij gestart. Pas daarna heeft hij het wrakingsverzoek ingediend.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker daarmee niet heeft voldaan aan de in het eerste lid van artikel 37 Rv neergelegde verplichting om het wrakingsverzoek te doen zodra de feiten of omstandigheden die grond geven voor de wraking aan hem bekend zijn geworden.
2.4.
De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt de wrakingskamer niet toe.

3.Beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk;
3.2.
beveelt de griffier onverwijld aan de advocaat van verzoeker, de wederpartij in de hoofdzaak en de rechter een afschrift van deze beslissing toe te zenden;
3.3.
bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op 26 oktober 2021 en beveelt daartoe de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan de teamvoorzitter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling Handel, Kanton & Bewind.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. S. Jongeling en mr. N. Boots, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van
mr. W.T. Delleman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.