ECLI:NL:RBNHO:2021:10904

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
8345014 \ CV EXPL 20-1994
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in luchtvaartzaak met betrekking tot compensatie bij vertraging

In deze zaak hebben de passagiers op 29 maart 2019 een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Easyjet Airline Company Limited, na een verstekvonnis van 11 september 2019 waarin de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van compensatie wegens een vertraging van meer dan drie uur op een vlucht van Glasgow naar Amsterdam op 31 december 2017. De vervoerder kwam op 21 november 2019 in verzet tegen dit verstekvonnis, maar de passagiers stelden dat de vervoerder niet tijdig in verzet was gekomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzettermijn op 23 oktober 2019 begon en op 20 november 2019 eindigde, waardoor het verzet van de vervoerder te laat was.

De kantonrechter heeft in het incident de vordering van de passagiers om de vervoerder niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzet toegewezen. In de hoofdzaak werd de vervoerder niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet en werd hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de passagiers. De kosten werden begroot op € 187,00, met een toevoeging van nakosten, en de proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 17 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8345014 \ CV EXPL 20-1994
Uitspraakdatum: 17 november 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Easyjet Airline Company Limited
gevestigd te Luton (Verenigd Koninkrijk)
eiseres in verzet
verweerster in het incident
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. B. Koolhaas
tegen

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
3.
[passagier sub 3] ,wonende te [woonplaats]
4.
[passagier sub 4], wonende te [woonplaats]
5.
[passagier sub 5]
6.
[passagier sub 6]
beiden wonende te [woonplaats]
7.
Stichting Achmea Rechtsbijstand, gevestigd te Tilburg
gedaagden in verzet
eiseres in het incident
hierna te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij inleidende dagvaarding van 29 maart 2019 een vordering ingesteld tegen de vervoerder. De vervoerder is niet verschenen, waarna de vervoerder bij verstekvonnis van 11 september 2019 is veroordeeld. Bij dagvaarding van 21 november 2019 is de vervoerder in verzet gekomen tegen dat verstekvonnis.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd en tevens een incidentele conclusie houdende een beroep op niet-ontvankelijkheid genomen, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Glasgow Airport (Verenigd Koninkrijk) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 31 december 2017, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers [passagier 7] en [passagier 8] hebben hun vermeende vorderingsrecht overgedragen aan Stichting Achmea Rechtsbijstand.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
De passagiers hebben bij inleidende dagvaarding gevorderd dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 2.000,00.
3.3.
De vervoerder is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde.
3.4.
De vervoerder vordert in de verzetdagvaarding, dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de vervoerder zal ontheffen van de veroordeling tegen hem uitgesproken bij vonnis van 11 september 2019 (onder zaak-/rolnummer 7957031 CV EXPL 19-11394) en de vordering van de passagiers afwijst met veroordeling van de passagiers in de proceskosten, alsmede de nakosten, van de verzetprocedure.
3.5.
Daartoe voert de vervoerder aan – samengevat – dat de vertraging van de vlucht het gevolg is van buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

4.De vordering en het verweer in het incident

4.1.
De passagiers vorderen in het incident om de vervoerder niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzet dan wel zijn vordering, omdat hij niet tijdig in het verzet is gekomen.
4.2.
De vervoerder voert aan dat hij binnen vier weken na de eerste daad van bekendheid in verzet is gekomen en daarmee tijdig in verzet is gekomen.

5.De beoordeling van het incident

5.1.
Op grond van artikel 143 lid 2 en 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient – kort samengevat – het verzet te worden gedaan binnen vier weken na betekening van het vonnis aan de veroordeelde in persoon, na het plegen van deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is of na de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
5.2. .
. Tussen partijen is niet in geschil dat op 23 oktober 2019 de daad van bekendheid door de vervoerder is verricht. De passagiers stellen dat de termijn op grond van bovenstaande op 20 november 2019 is geëindigd en de verzetdagvaarding daarmee op 21 november 2019, één dag te laat is betekend. De vervoerder voert daartegenover aan dat de termijn van vier weken is begonnen op 24 oktober 2019, te weten de dag na de daad van bekendheid, zodat de verzetdagvaarding tijdig is betekend. De kantonrechter volgt de vervoerder hierin niet. Uit artikel 143 lid 2 Rv volgt dat binnen vier weken na de daad van bekendheid verzet moet zijn ingesteld. De verzettermijn is daarmee op grond van dit artikel op 23 oktober 2019 aangevangen en deze is vier weken later, op 20 november 2019, geëindigd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vervoerder niet tijdig in verzet is gekomen en dat de incidentele vordering moet worden toegewezen.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
Gelet op hetgeen is geoordeeld in het incident omtrent de overschrijding van de verzettermijn, zal de kantonrechter in de hoofdzaak het verzet niet-ontvankelijk verklaren.
6.2.
De proceskosten van het incident en de verzetprocedure komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze niet-ontvankelijk wordt verklaard. De kosten van de passagiers worden begroot op € 187,00 (1 punt x € 187,00). Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

7.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
7.1.
wijst de incidentele vordering van de passagiers inzake overschrijding van de verzettermijn toe;
in de hoofdzaak
7.2.
verklaart de vervoerder niet-ontvankelijk in zijn verzet,
7.3.
veroordeelt de vervoerder in de proceskosten in de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de passagiers begroot op € 187,00 aan salaris voor de gemachtigde en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
7.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter