ECLI:NL:RBNHO:2021:10907

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
8679530 \ CV FORM 20-6392
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers, beiden wonende te Amsterdam, een verzoek ingediend tegen de luchtvaartmaatschappij Air France, gevestigd in Parijs, vanwege een vertraging van hun vlucht op 11 september 2018. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Amsterdam-Schiphol via Parijs naar Havana, Cuba. Door een vertraging van de vlucht van Schiphol naar Parijs, hebben zij hun aansluitende vlucht gemist en zijn zij met meer dan 24 uur vertraging op hun eindbestemming aangekomen. De passagiers hebben compensatie van € 1.200,00 geëist, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.

De vervoerder, Air France, heeft de verschuldigdheid van de compensatie betwist en een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden, namelijk vertragingen veroorzaakt door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van instructies van de luchtverkeersleiding, wat kan worden gekwalificeerd als een buitengewone omstandigheid.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder voldoende maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken en dat de passagiers niet hebben aangetoond dat de alternatieve vlucht die hen werd aangeboden onredelijk was. De vordering van de passagiers is afgewezen, en zij zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beschikking is gegeven door kantonrechter S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8679530 \ CV FORM 20-6392
Uitspraakdatum: 24 november 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] Boter

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te Amsterdam
verzoekende [woonplaats]
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUClaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air France,
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 27 juli 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 17 februari 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport (hierna: Schiphol) via Charles De Gaulle Airport, Parijs (Frankrijk) naar Jose Marti International Airport, Havana (Cuba) op 11 september 2018.
2.2.
De vlucht met vluchtnummer AF1641 van Schiphol naar Charles De Gaulle Airport is met vertraging uitgevoerd waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan 24 uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50 subsidiair € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 november 2019;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.200,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5, lid 3, van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.4.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt (in algemene zin) het volgende. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
4.5.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden en betoogt daartoe dat de vlucht werd uitgevoerd met het toestel F-GTAD. Dit toestel heeft voorafgaand aan deze vlucht nog de vluchten AF1240, AF1241 en AF1640 uitgevoerd. Vlucht AF1240 stond tijdig klaar om te vertrekken, maar kreeg om 03:20 uur UTC van Eurocontrol een CTOT opgelegd met vertragingscode 83 (“ATFM due to weather at destination”), op basis waarvan het toestel pas om 5:55 uur UTC mocht opstijgen. De CTOT is verschillende keren herzien, waarna het toestel om 05:58 uur UTC is opgestegen en de vlucht naar Schiphol zo spoedig mogelijk is uitgevoerd. Te Schiphol is de vertrekprocedure van vlucht AF1241 zo spoedig mogelijk uitgevoerd en is het toestel om 07:44 uur UTC, met 14 minuten vertraging, vertrokken. Het toestel kwam vervolgens om 08:53 uur UTC in Parijs aan. Het toestel kreeg echter al om 07:45 uur UTC een CTOT, eveneens met vertragingscode 83, opgelegd van 10:38 uur UTC. Ook deze CTOT is meerdere malen herzien waarna het toestel om 10:33 uur UTC mocht opstijgen. Het toestel is uiteindelijk om 10:16 uur UTC vertrokken en om 11:36 uur UTC te Schiphol gearriveerd. De vertrekprocedure is wederom zo spoedig mogelijk uitgevoerd, waarna vlucht AF1640 om 12:55 uur UTC is vertrokken en om 13:58 uur UTC, met een vertraging van 48 minuten, in Parijs is gearriveerd. De passagiers hebben als gevolg hiervan de aansluitende vlucht gemist. Uit voorgaande volgt dat vlucht AF1641 met vertraging is uitgevoerd als gevolg van beslissingen van de luchtverkeersleiding. Uit overweging 15 van de considerans van de Verordening volgt dat sprake is van een buitengewone omstandigheid. De vervoerder moet immers de instructies van de luchtverkeersleiding opvolgen.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuwe CTOT heeft opgelegd aan het toestel. De gewijzigde CTOT’s van de drie voorafgaande vluchten, kunnen worden gezien als besluiten van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag, zoals bedoeld in overweging 15 van de considerans van de Verordening. Het toestel kon immers door deze omstandigheden niet eerder vertrekken, omdat de instructie van de luchtverkeersleiding altijd moet worden opgevolgd. De passagiers stellen nog dat deze omstandigheden niet kunnen doorwerken naar de onderhavige vlucht conform considerans 14 van de Verordening, maar deze stelling kan hun niet baten. Ten eerste heeft de vervoerder een beroep gedaan op overweging 15 van de considerans en ten tweede is dit standpunt, ook bij een beroep op overweging 14 van de considerans, niet (zonder meer) juist, zoals volgt uit punt 55 van arrest van het Hof van 11 juni 2020 in de zaak C-74/19 (ECLI:EU:C:2020:460):
“55. Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van overweging 14 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, om vrijgesteld te worden van haar verplichting tot compensatie van de passagiers in geval van langdurige vertraging of annulering van een vlucht, zich kan beroepen op een „buitengewone omstandigheid” waardoor een eerdere vlucht die zijzelf met hetzelfde luchtvaartuig heeft uitgevoerd, is getroffen, op voorwaarde dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging of annulering van de latere vlucht. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen. Daarbij dient hij met name rekening te houden met de wijze waarop het betreffende luchtvaartuig door de betrokken luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert wordt geëxploiteerd.”
Naar het oordeel van de kantonrechter is de vertraging van de passagiers dan ook veroorzaakt door (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.7.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagiers te beperken. De passagiers stellen dat de vervoerder hieraan niet heeft voldaan, omdat de vervoerder in het kader van de redelijke maatregelen rekening dient te houden met een minimale overstaptijd om de aansluitende vluchten te kunnen halen. De passagiers stellen dat in het onderhavige geval dat de connectietijd gelijk is aan de minimale connectietijd van 60 minuten, zodat geen rekening is gehouden met een buffer. Dit neemt echter niet weg dat de passagiers ook met een redelijke reservetijd de overstap zouden hebben gemist, aangezien de vlucht in kwestie met een vertraging van 48 minuten in Parijs is aangekomen.
4.8.
De passagiers stellen voorts dat zij met een vertraging van 24 uur en twee minuten op de eindbestemming zijn aangekomen. De vervoerder heeft dit niet betwist, maar voert aan dat de passagiers zijn omgeboekt naar de eerstvolgende beschikbare vlucht. Uit het eerder genoemde arrest van het Hof van 11 juni 2020 volgt dat, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. In de onderhavige zaak hebben de passagiers geen stelling ingenomen met betrekking tot de vraag of de alternatieve aangeboden vlucht redelijk was. Gesteld noch gebleken is of de passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht van de vervoerder zelf. Gelet op de eindbestemming van de passagiers gaat het om een lange afstand vlucht waarvan naar alle waarschijnlijk niet meerdere vluchten per dag worden uitgevoerd. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat aannemelijk is dat de vervoerder alles heeft gedaan wat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem kon worden verwacht. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 187,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt; indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open