ECLI:NL:RBNHO:2021:10981

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
9085161 \ CV EXPL 21-1721
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht betaald bedrag in het kader van ongerechtvaardigde verrijking na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak heeft eiseres, na het beëindigen van haar relatie met gedaagde, een vordering ingesteld tot terugbetaling van een bedrag van € 8.500,00 dat zij aan gedaagde had overgemaakt. Dit bedrag was bedoeld voor de aankoop van een gezamenlijke woning, die er nu niet meer zal komen. Eiseres heeft het bedrag in verschillende overschrijvingen overgemaakt tussen oktober 2018 en februari 2020, waarbij zij steeds aangaf dat het geld bedoeld was voor de gezamenlijke woning. Gedaagde heeft de vordering betwist en stelde dat het geld als financiële steun was bedoeld, maar de kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de betalingen bedoeld waren voor de aankoop van een huis. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde ongerechtvaardigd is verrijkt door het ontvangen van het bedrag, nu de reden voor de betaling niet meer bestaat. De vordering van eiseres tot terugbetaling van het bedrag is toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9085161 \ CV EXPL 21-1721
Uitspraakdatum: 27 oktober 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. A.J. van de Graaf
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 22 december 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 30 september 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij akte de grondslag van haar eis aangevuld en nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben vanaf 2018 tot eind augustus 2020 een affectieve relatie gehad.
2.2.
In de periode oktober 2018 tot en met februari 2020 heeft [eiseres] via 12 overschrijvingen in totaal € 8.500,00 overgemaakt op de bankrekening van [gedaagde] . De overschrijving van 27 juli 2019 heeft als omschrijving “huis”.
2.3.
In een sms-bericht van 24 oktober 2018 schrijft [eiseres] aan [gedaagde] : “
Wat voor zin geeft geld geven”. [gedaagde] antwoordt daarop: “
Je geeft t niet. Daarmee ga ik een huis kopen voor ons”.
2.4.
In twee sms-berichten van 15 november 2019 om 12:54 uur en 12:55 uur schrijft [eiseres] aan [gedaagde] : “
[voornaam gedaagde] , je wordt gek van me. Ik weet het en dat spijt me. Maar ik heb die zekerheid gewoon nodig. Het gaat om veel geld.”
Beloof je dat het geld echt bedoeld is om een huis samen te kopen?” [gedaagde] antwoordt daarop om 13:20 uur: “
Jaa [voornaam eiseres] ..jezus”.
2.5.
Diezelfde dag om 13:53 uur smst [gedaagde] : “
Is t gelukt?”. Iets meer dan een half uur later, om 14:28 uur, maakt [eiseres] € 750,00 aan [gedaagde] over.
2.6.
In een sms-bericht van 3 december 2019 schrijft [eiseres] aan [gedaagde] : “
(…) Als je met mij echt een toekomst wilt en een huis wilt kopen dan laat je deze maand dat aan me zien..”. Waarop [gedaagde] antwoordt: “
Oke zal ik doen.”
2.7.
In een sms-bericht van 10 januari 2020 schrijft [eiseres] aan [gedaagde] :
“Ok. Als ik het geld overmaak beloof je dan dat je je aan je afspraken houdt?”.[gedaagde] antwoordt daarop: “
Jaahaa” “Jezus” “…”.Op 14 januari 2020 maakt [eiseres] dan weer € 750,00 aan [gedaagde] over.
2.8.
Na het einde van de relatie heeft [eiseres] [gedaagde] meerdere keren verzocht de € 8.500,00 aan haar terug te betalen. Daarbij heeft zij aangegeven dat het geld was bedoeld als spaargeld voor een gezamenlijk koophuis. [gedaagde] heeft niets terugbetaald.
2.9.
Op 15 december 2020 heeft [eiseres] conservatoir derdenbeslag laten leggen. Het beslag heeft voor € 890,65 doel getroffen.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert – na wijziging ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente – dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
- € 8.500,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 november 2020;
- € 35,77 aan wettelijke rente over de periode 7 september 2020 tot en met 23 november 2020;
- € 968,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente;.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat zij in totaal € 8.500,00 aan [gedaagde] heeft overgemaakt. Dit geld was bedoeld voor de koop een gezamenlijke woning. Omdat de relatie is geëindigd en die woning er niet zal komen, dient [gedaagde] het geld terug te betalen. De juridische grondslag betreft volgens [eiseres] nakoming van een bewaarnemingsovereenkomst, althans nakoming van een overeenkomst uit geldlening, althans onverschuldigde betaling, althans ongerechtvaardigde verrijking, althans onrechtmatige daad.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij vindt dat hij het geld niet hoeft terug te betalen. Hij voert aan dat [eiseres] hem financieel steunde omdat hij het moeilijk had. Hij heeft weleens geroepen dat het misschien een goed idee was om te sparen voor een huis, maar daar is verder nooit concreet wat mee gedaan en daar was het geld dat [eiseres] aan hem overmaakte in elk geval niet voor bedoeld. Volgens [gedaagde] is er bij [eiseres] sprake van rancune.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] het bedrag van € 8.500,00 aan [eiseres] moet terugbetalen. Hierna zal worden uitgelegd waarom.
5.2.
In de eerste plaats staat voldoende vast dat de betalingen waren bedoeld om te sparen voor een gezamenlijk koophuis. Op 24 oktober 2018 zegt [gedaagde] immers zelf dat hij van het geld een huis ‘voor ons’ gaat kopen. En als [eiseres] hem op 15 november 2019 vraagt om te beloven ‘dat het geld echt bedoeld is om een huis samen te kopen’ omdat het ‘om veel geld’ gaat, bevestigt [gedaagde] dat het geld daarvoor echt bedoeld is. Kort daarna maakt [eiseres] weer € 750,00 aan [gedaagde] over. De inhoud van deze sms-berichten is door [gedaagde] niet betwist. Ook staat op één van de overschrijvingen van [eiseres] als omschrijving ‘huis’. In combinatie met de overige berichten en de toelichting van [eiseres] op de zitting staat dan ook voldoende vast dat [eiseres] deze betalingen heeft verricht om te sparen voor een gezamenlijk koophuis. Dit moet voor [gedaagde] ook duidelijk zijn geweest.
5.3.
De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat het om financiële steun (schenkingen) gaat. Nog los van de omstandigheid dat hij zijn verweer niet heeft onderbouwd, ligt het ook niet voor de hand dat [eiseres] bijna maandelijks € 750,00 aan [gedaagde] heeft willen schenken. [eiseres] heeft immers ter zitting verklaard dat zij niets afwist van de financiële problemen van [gedaagde] . [gedaagde] heeft dit bevestigd, in die zin dat hij heeft erkend dat hij [eiseres] niet over zijn financiële problemen heeft verteld. Bovendien staat vast dat [eiseres] maar over een bescheiden inkomen beschikte en dat [gedaagde] dit wist of in elk geval had kunnen weten.
5.4.
Vast staat dat [gedaagde] door het ontvangen van de betalingen is verrijkt. Voor deze verrijking bestond aanvankelijk een redelijke grond omdat het geld bedoeld was voor het kopen van een gezamenlijke woning. De relatie tussen partijen is echter in augustus 2020 geëindigd en partijen zijn het erover eens dat de gezamenlijke woning er niet zal komen. Daarmee is de redelijke grond voor de verrijking van [gedaagde] met in totaal € 8.500,00 komen te vervallen. Omdat de reden waarvoor [eiseres] het geld aan [gedaagde] heeft gegeven – het kopen van een gezamenlijk huis – er niet meer is, heeft hij niet langer recht op dit geld. Anders gezegd, vanaf dat de relatie is beëindigd, was er geen geldige reden meer voor [gedaagde] om het geld te houden en is [gedaagde] – zoals dat juridisch heet – ongerechtvaardigd verrijkt zolang hij het geld niet terugbetaalt, terwijl [eiseres] voor datzelfde bedrag verarmd is. Op grond van artikel 6:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is [gedaagde] dan ook verplicht, voor zover redelijk, dit bedrag aan [eiseres] te vergoeden. De kantonrechter ziet geen omstandigheden die maken dat in redelijkheid een lager bedrag zou moeten worden terugbetaald.
5.5.
De conclusie is dat de vordering van [eiseres] tot betaling van € 8.500,00 aan hoofdsom zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom zal als onbetwist eveneens worden toegewezen.
5.6.
[eiseres] vordert betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Omdat de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door [eiseres] kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het gevorderde bedrag van € 968,00 is in overeenstemming met het volgens het Besluit berekende tarief en zal worden toegewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat hij ongelijk krijgt. [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten, waaronder ook de betekeningskosten van de beslagen, door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden voor het overige begroot op € 85,00 aan griffierecht en € 622,00 (2x € 311,00) aan salaris gemachtigde. Daarbij wordt [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nakosten, voor zover deze kosten daadwerkelijk door [eiseres] worden gemaakt.
5.8.
De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.9.
Hetgeen door middel van het derdenbeslag is binnengehaald, strekt in mindering op het bedrag dat [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen op grond van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 9.503,77, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 8.500,00 vanaf 24 november 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 85,00
salaris gemachtigde € 622,00 ,
te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 124,00, aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter