ECLI:NL:RBNHO:2021:11153

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
C/15/319039 / FA RK 21-3752
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag en tijdelijke omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Vermeer, verzocht om mede gezag en een omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. W.L. Sieval, zich daartegen verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader het kind heeft erkend en dat de moeder van rechtswege het gezag heeft. De rechtbank oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat de ouders in staat zijn om in gezamenlijk overleg beslissingen te nemen in het belang van het kind. De rechtbank wijst het verzoek van de vader toe en stelt gezamenlijk gezag vast. Daarnaast wordt een tijdelijke onbegeleide omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader de minderjarige elke zondag ophaalt en terugbrengt. Het zelfstandig verzoek van de moeder om de minderjarige onder toezicht te stellen wordt afgewezen, omdat zij niet-ontvankelijk is in haar verzoek. De rechtbank houdt de definitieve beslissing over de zorgregeling aan tot 30 mei 2022, in afwachting van het verloop van de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
gezag en omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/319039 / FA RK 21-3752
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 30 november 2021
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R. Vermeer, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
Advocaat mr. W.L. Sieval, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure opgeroepen:
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader van 29 juli 2021 ingekomen op 30 juli 2021;
-het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de moeder van 12 oktober 2021 ingekomen op 14 oktober 2021;
- de aanvullende producties van de vader, ingekomen op 29 oktober 2021;
- de aanvullende producties van de moeder, ingekomen op 1 november 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 november 2021 in aanwezigheid van partijen, de vader telefonisch bijgestaan door mr. R. Vermeer en de moeder in persoon door mr. W.L. Sieval . Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot 2021 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , hierna te noemen: de minderjarige.
2.3.
De vader heeft de minderjarige erkend.
2.4.
De moeder heeft van rechtswege het gezag over de minderjarige.
2.5.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De vader heeft verzocht te bepalen dat hij mede zal worden belast met het gezag over de minderjarige. Daarnaast heeft de vader verzocht een regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/omgangsregeling vast te stellen tussen de minderjarige en de vader, waarbij hij de minderjarige op zondag om 12.00 uur ophaalt bij de moeder en de minderjarige om 18.00 uur terugbrengt. De vader verzoekt de zorg- en opvoedingstaken/omgangsregeling na zes maanden uit te breiden met eens in de twee weken een overnachting van zaterdag op zondag. Waarbij de vader de minderjarige op zaterdag om 12.00 uur haalt en zondag om 18.00 uur weer terug bij de moeder brengt.
3.2.
De vader stelt dat de bedoeling van partijen was het gezag gezamenlijk uit te oefenen maar dat zij hebben verzuimd dit vast te leggen. Sinds het uit elkaar gaan van partijen wil de moeder niet meer met de vader over het gezamenlijke gezag spreken. De vader stelt dat hij bereid is om, met het oog op de invulling van het ouderlijk gezag, de samenwerking met de moeder op te zoeken en met haar te overleggen over de minderjarige. Daarnaast stelt de vader dat de ouders geen afspraken hebben vastgelegd met betrekking tot de omgang tussen de vader en de minderjarige. De vader ziet de minderjarige nu slechts wanneer de moeder dit toestaat. Het komt voor dat de moeder de afspraak afzegt als er tussen partijen onenigheid is en hierdoor zien de vader en de minderjarige elkaar soms lange tijd niet. Dit is niet in het belang van de minderjarige.

4.Het verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De moeder heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2.
Volgens de moeder moeten de verzoeken van de vader worden afgewezen. Met betrekking tot het verzoek tot gezamenlijk gezag van de vader voert de moeder – kort samengevat –aan dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem en verloren zou geraken. Daarnaast is het niet te verwachten dat dit binnen een afzienbare tijd zal verbeteren. De moeder is van mening dat het anderszins ook niet in het belang van [minderjarige] is dat gezamenlijk gezag wordt toegewezen. Met betrekking tot het verzoek van de vader aangaande de zorg – en contactregeling voert de moeder aan dat deze niet in het belang is van [minderjarige] .
4.3.
De moeder is van mening dat het belangrijk is dat er contact blijft tussen de vader en [minderjarige] . De moeder verzoekt daarom een zorg- en contactregeling tussen [minderjarige] en de vader waarbij zij eens per week, gedurende anderhalf uur omgang hebben, in het bijzijn van de vrouw dan wel een andere derde. De moeder stelt tevens dat het belangrijk is dat er een raadsonderzoek zal komen naar het eventueel opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel maar ook zodat onderzocht kan worden welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige] wordt geacht. De moeder verzoekt daarom [minderjarige] onder toezicht te stellen. De moeder is van mening dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat minder ingrijpende maatregelen niet tot enig resultaat zullen leiden. De moeder heeft dan ook zelfstandig de Raad verzocht een onderzoek te starten doet voornoemd verzoek voor het geval de Raad niet tot zelfstandige indiending van een verzoek tot ondertoezichtstelling overgaat.
4.4
Op de standpunten van de moeder zal de rechtbank hierna, waar nodig, verder ingaan.

5.De beoordeling

Gezag
5.1.
Uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kinderen uitoefenen, ook na verbreking van hun relatie. Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek op grond van het tweede lid van artikel 1:253c van het BW slechts afgewezen indien:
a. a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de vader tot het gezag bevoegd is en dat hij nimmer het gezag met de moeder heeft uitgeoefend.
5.3.
Gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in staat zijn tot enige vorm van communicatie met elkaar en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen, zodanig dat het niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.4.
De rechtbank zal het verzoek van de vader toewijzen en overweegt hiertoe als volgt.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders bij gezamenlijke gezagsuitoefening. De moeder voert aan dat enige vorm van overleg ontbreekt, dat de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord en dat gelet op het feit dat het hulpverleningstraject “Ouderschap Blijft” niet tot het gewenste resultaat heeft geleid er geen verwachting kan dat hier binnen afzienbare tijd verbetering in komt. Dit verweer slaagt niet. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat de ouders buiten de begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] samen afspreken. Om deze reden is omgangsbegeleiding van het Wijkteam gestopt. De ouders ondernemen gezamenlijk leuke dingen met [minderjarige] . Zo gaan zij met zijn drieën naar het zwembad en naar Artis. Daarnaast hebben de ouders ter zitting verklaard dat zij de laatste weken beter in contact zijn, dat de samenwerking momenteel goed verloopt en dat zij gezamenlijk het hulpverleningstraject “Ouderschap Blijft” zullen afmaken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de ouders wel degelijk in staat zijn om in gezamenlijk overleg beslissingen te nemen in het belang van [minderjarige] .
5.6.
De moeder voert tevens aan dat de vader wegens zijn verslavingen, zijn agressiviteitsproblematiek en het gebrek aan het hebben van woonruimte, geen enkele basis kan bieden aan de minderjarige en dat hij de zorgplicht die hoort bij het dragen van gezag niet op zich kan nemen
.Ook dit verweer van de moeder slaagt niet. Sinds de geboorte van [minderjarige] is veelvuldig hulpverlening ingezet binnen het gezin. Uit de rapporten van Veilig Thuis en het Wijkteam is gebleken dat er geen zorgen zijn over de opvoedcapaciteiten van de vader en dat de vader goed kan aansluiten bij de zorgbehoeftes van [minderjarige] . De rechtbank is daarom niet van oordeel dat afwijzing anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is, zodat zich geen van de uitzonderingen voordoet op grond waarvan het gezamenlijk gezag kan en moet worden geweigerd.
Zorgregeling
5.7.
Nu partijen gezamenlijk met het gezag over de minderjarige zijn belast, zal de rechtbank in deze beschikking verder de term “zorgregeling” hanteren (in plaats van “omgangsregeling”). De rechtbank wijst erop dat in plaats daarvan dient te worden gelezen: “een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken”.
5.8.
Ingevolge artikel 1:253a , eerste lid BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a, tweede, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
5.9.
De moeder is van mening dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen. Zij voert hiertoe aan dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat deze zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] wordt vastgesteld. Volgens de moeder gedraagt de vader zich netjes tijdens de begeleide omgang omdat vreemde ogen dwingen, daarnaast zou de vader iedere dag verdovende middelen gebruiken en daarom is de kans groot dat hij onder invloed achter het stuur zit in het bijzijn van [minderjarige] . Ten slotte voert de moeder aan dat de vader onvoldoende zelfbeheersing heeft om met een jonge baby om te gaan. De moeder verzoekt zelfstandig een zorgregeling die zij wel in het belang van [minderjarige] acht.
5.10.
Uit de overlegde stukken en ter zitting is de rechtbank gebleken dat verschillende omgangsmomenten zijn begeleid door professionals. Uit deze rapporten is telkens gebleken dat de vader goed kan aansluiten bij de zorgbehoeftes van [minderjarige] . De rechtbank ziet daarom geen contra-indicaties om een onbegeleide omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen. Gelet op het feit dat de ouders het hulpverleningstraject “Ouderschap Blijft” zullen afmaken en dat de vader momenteel nog geen vaste woonruimte heeft, ziet de rechtbank aanleiding een tijdelijke zorgregeling zoals hieronder nader omschreven, te bepalen. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de nog jonge leeftijd van [minderjarige] . De rechtbank zal de definitieve beslissing op dit punt pro forma voor de duur van zes maanden aanhouden, in afwachting van het verloop van de hulpverlening.
De ondertoezichtstelling
5.11.
De moeder heeft zelfstandig verzocht te bepalen dat [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld.
5.12.
De Raad heeft desgevraagd ter zitting verklaard van de hulpverlening geen verzoek te hebben ontvangen tot het instellen van een beschermingsonderzoek. Zij hebben een dergelijk onderzoek ook niet verricht en hebben ook niet het besluit genomen om een verzoek tot de ondertoezichtstelling van [minderjarige] achterwege te laten.
5.13.
Gelet op de bepaling over de hiërarchie van verzoekers in artikel 1:255, tweede lid BW, hetgeen met zich brengt dat de moeder niet eerder haar verzoek kan indienen dan wanneer de Raad besluit niet tot het indienen van een dergelijk verzoek over te gaan, is de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek. De Raad heeft immers een dergelijk besluit (nog) niet genomen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
6.2.
stelt, totdat nader wordt beslist, de volgende
tijdelijkeverdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
Waarbij de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , (onbegeleide) omgang heeft met de vader:
- iedere zondag waarbij de vader de minderjarige om 12.00 uur ophaalt bij de moeder en de minderjarige om 18.00 uur terugbrengt;
6.3.
verklaart deze beschikking, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de definitieve beslissing over de zorgregeling pro forma aan tot 30 mei 2022 in afwachting van het verloop van de hulpverlening. De advocaten van partijen worden verzocht om de rechtbank uiterlijk op 20 mei 2022 te informeren over de actuele stand van zaken en de door hen gewenste voortzetting van de procedure. De rechtbank zal daarna beslissen over de verdere voortgang van de procedure;
6.5.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar zelfstandig verzoek met betrekking tot de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.