ECLI:NL:RBNHO:2021:1118

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
HAA 20 - 6682 en HAA 20-683
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning omgevingsvergunning en afwijzing verzoek om handhaving in het kader van illegale bouwwerkzaamheden

Op 10 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaken HAA 20-6682 en HAA 20-683. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening van Het Remonstrants Hofje van Leeuwaarden, dat bezwaar heeft gemaakt tegen de toekenning van een omgevingsvergunning voor verbouwingswerkzaamheden aan een woning op het perceel [het perceel]. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om handhaving afgewezen, omdat de vergunning was verleend en er geen zicht was op legalisatie van de illegale werkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunning ten onrechte alleen betrekking had op de activiteit bouwen en niet op de onlosmakelijk samenhangende activiteit van het verstoren of wijzigen van een rijksmonument. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de bezwaren van verzoekster tegen de primaire besluiten kans van slagen hebben en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Dit houdt in dat er geen verdere bouwwerkzaamheden mogen plaatsvinden totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om de stalen balk in de monumentale muur te verwijderen afgewezen, omdat de gevolgen van deze maatregel niet konden worden overzien. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/6682 en 20/6683

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 februari 2021 in de zaken tussen

Het Remonstrants Hofje van Leeuwaarden, te Bloemendaal, verzoekster(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder(gemachtigde: mr. J.E. van Gilst).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

In het besluit van 27 november 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan
derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de woning op het perceel [het perceel] (zaaknummer 20/6682).
In het besluit van 18 december 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het verzoek om handhaving van verzoekster afgewezen (zaaknummer 20/6683).
Verzoekster heeft bij schrijven van 23 december 2020 tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gelijktijdig plaatsgevonden op 4 februari 2021. Gemachtigden van verzoekster, de derde partij en gemachtigde van verweerder zijn ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Verzoekster heeft in juni 2020 bij verweerder gemeld dat er (illegale) bouwwerkzaamheden plaatsvonden op het adres [het perceel] . Na een controle heeft verweerder geconstateerd dat daar inderdaad werkzaamheden plaatsvonden waarvoor een omgevingsvergunning vereist was. Op 24 juni 2020 is een waarschuwingsbrief verzonden aan derde-partij, waarbij hij in staat is gesteld een omgevingsvergunning aan te vragen.
2.2.
Op 16 september 2020 heeft de derde-partij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van zijn woning.
2.3.
Op 2 oktober 2020 heeft verzoekster een verzoek om handhaving ingediend bij verweerder.
2.4.
Verweerder heeft de aangevraagde vergunning bij het primaire besluit 1 verleend. Daarin is aangegeven dat het bouwvolume niet verandert. De verbouwing past binnen het bestemmingsplan. De aangevraagde activiteit bouwen is niet in strijd met de bouwregels als gevolg waarvan de vergunning kan worden verleend. De welstandscommissie is niet gevraagd om advies omdat het een interne verbouwing betreft. De activiteit is getoetst aan de constructieve veiligheidsvoorschriften en de adviseur heeft geen bezwaar. Ook de planbeoordelaar heeft geen bezwaar. De activiteit voldoet tot slot aan de voorschriften uit de Haarlemse bouwverordening.
2.5.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder besloten om van handhaving af te zien. Ten tijde van het verzoek was er volgens verweerder sprake van concreet zicht op legalisatie, omdat een vergunning was aangevraagd en er geen redenen waren om aan te nemen dat de vergunning niet verleend zou kunnen worden. De vergunning is vervolgens verleend en daarmee zijn de uitgevoerde werkzaamheden alsnog gelegaliseerd, aldus verweerder.
3.
3.1.
Verzoekster heeft op 23 december 2020 bezwaar gemaakt en op 24 december 2020 de voorzieningenrechter verzocht om hangende het bezwaar ten aanzien van zowel het primaire besluit 1 als het primaire besluit 2 een voorlopige voorziening te treffen.
Ontvankelijkheid
3.2.
In het bezwaarschrift heeft verzoekster onder meer aangegeven bezwaar te maken tegen het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen en verweerder verzocht het bezwaar gevoegd te behandelen met haar bezwaar tegen het negatieve besluit ten aanzien van haar verzoek van 1 oktober 2020 om handhavend op te treden. Als reden voor het verzoek tot gevoegd behandelen van de bezwaren is vermeld dat de verlening van de vergunning en het afwijzen van het verzoek om handhaving met elkaar samenhangen. Verzoekster vraagt verweerder te handhaven aangezien de bouwactiviteiten illegaal zijn.
3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voornoemd bezwaarschrift blijkens de inhoud zowel gericht is tegen het primaire besluit 1 als het primaire besluit 2. Anders dan verweerder stelt, is ook het bezwaar gericht tegen het primaire besluit 2 dus tijdig ingediend. Hieruit volgt dat beide verzoeken om een voorlopige voorziening voldoen aan het connexiteitsvereiste van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Spoedeisend belang
4.
4.1.
Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De verleende vergunning brengt de bouwkundige staat en constructieve veiligheid van het Hofje en de bewoners in gevaar. Daarnaast wordt het Hofje op illegale wijze onherstelbaar beschadigd en aangetast en tast de vergunning het woongenot en de zekerheid van de bewoners aan. Als de bouwwerkzaamheden worden voltooid en de constructie blijft zoals die is, kan de buitenmuur instorten. Nu is het nog mogelijk om alternatieve mogelijkheden toe te passen.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het spoedeisend belang ontbreekt. De verbouwing is volgens verweerder afgerond. Onomkeerbare gevolgen, anders dan die reeds hebben plaatsgevonden, zijn er volgens verweerder niet.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster voldoende aannemelijk gemaakt heeft dat zij een spoedeisend belang heeft. Zoals ter zitting door de derde-partij is toegelicht, is de verbouwing nog niet afgerond. Niet valt uit te sluiten dat zich als gevolg van het afronden van de bouwwerkzaamheden nog verdere ongewenste gevolgen voltrekken.
Voorlopig oordeel
5.
5.1.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om de werking van de verleende vergunning op te schorten totdat verweerder op de bezwaren tegen de primaire besluiten 1 en 2 heeft beslist, met als gevolg dat de bouwwerkzaamheden stil komen te liggen. Ter zitting heeft zij nader toegelicht dat verweerder handhavend dient op te treden en dat zij de geplaatste dwarsbalk verwijderd wil hebben. De ondersteuning van het dakterras moet op een voor het Hofje niet belastende wijze worden opgelost, zodat de veiligheid gewaarborgd blijft.
5.2.
Verzoekster heeft hiertoe – samengevat en voor zover hier van belang – aangevoerd dat verweerder bij de vergunningverlening ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de monumentale status van het naburige Hofje. In de monumentale muur van het Hofje is een stalen balk opgelegd. Door de oplegging van de stalen balk in de monumentale muur is die muur beschadigd. De stalen balk is volgens verzoekster bovendien op niet vakkundige wijze geplaatst. Het plaatsen van wandbekleding op de monumentale muur verstoort de monumentale status van die muur.
De berekeningen op basis waarvan verweerder de vergunningaanvraag heeft beoordeeld zijn onjuist en de gegevens waarop zij zijn gebaseerd ontoereikend. Verzoekster heeft hierbij gewezen op volgens haar onjuiste aannames ten aanzien van de staat van de monumentale muur en de belasting van het dakterras op de in die monumentale muur opgelegde stalen balk.
Nu de vergunning ten onrechte is verleend, heeft verweerder ook ten onrechte afgezien van handhaving, aldus verzoekster.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de muur onderdeel is van het als rijksmonument aangewezen Hofje. Nu in de monumentale muur een sparing is aangebracht voor de oplegging van de stalen balk en stucwerk op die muur is aangebracht, is sprake van het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat de vergunning ook had moeten zien op de onlosmakelijk met de activiteit bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo samenhangende activiteit wijzigen of verstoren van een monument in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo. Derde-partij zal worden verzocht zijn aanvraag op dit punt aan te vullen, zodat dit gebrek hangende de bezwaarprocedure kan worden hersteld. In zoverre is het bezwaar van verzoekster gegrond, aldus verweerder.
Volgens verweerder zijn de tekeningen en berekeningen terecht goedgekeurd. Een constructeur van verweerder heeft de door derde-partij overgelegde berekeningen bekeken. Vooruitlopend op de beoordeling van de met bouwen onlosmakelijk samenhangende activiteit in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo ziet verweerder verder niet in hoe het plaatsen van wandbekleding de monumentale muur zou kunnen verstoren. De binnenmuren en/of voorzetwanden zijn los geplaatst van de monumentale muur.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7.1.
Niet in geschil is dat de verleende omgevingsvergunning ten onrechte alleen ziet op de activiteit in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo (bouwen) en niet ook op de daarmee in de zin van artikel 2.7 van de Wabo onlosmakelijk samenhangende activiteit in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo (verstoren of wijzigen van een Rijksmonument).
7.2.
De primaire verantwoordelijkheid voor het doen van een volledige aanvraag rust op de aanvrager, derde-partij. Daarbij moet ook aan de eis van artikel 2.7 van de Wabo zijn voldaan. Er is echter sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid. Verweerder moet er op toezien of de aanvraag voorziet in alle onlosmakelijke samenhangende activiteiten. Als in een aanvraag een onlosmakelijk samenhangende activiteit ontbreekt, moet verweerder de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid stellen de aanvraag aan te vullen. Verweerder heeft dit ten onrechte niet gedaan en evenmin de aanvraag buiten behandeling gesteld. Van een gedeeltelijke verlening van een gevraagde omgevingsvergunning kan geen sprake zijn wanneer een vergunning wordt gevraagd voor activiteiten die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
7.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat zowel het primaire besluit 1 als het primaire besluit 2 ondeugdelijk zijn gemotiveerd. De bezwaren van verzoekster tegen beide primaire besluiten hebben dus kans van slagen.
7.4.
Reeds omdat ter zitting is komen vast te staan dat de derde-partij op dat moment nog geen nieuwe aanvraag om een omgevingsvergunning had ingediend, is er vooralsnog geen zicht op legalisatie. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van andere bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien.
7.5.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op het voorgaande, aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en te bepalen dat vanaf de datum van deze uitspraak geen verdere bouwwerkzaamheden mogen worden verricht in de woning aan de [het perceel] tot verweerder op het bezwaar tegen de primaire besluiten 1 en 2 heeft beslist. Ter zitting heeft verzoekster gevraagd te bepalen dat de stalen balk die in de monumentale muur is opgelegd wordt verwijderd. Dit verzoek wijst de voorzieningenrechter af, omdat zij de gevolgen van deze maategel niet kan overzien.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat vanaf de datum van deze uitspraak geen verdere bouwwerkzaamheden mogen worden verricht in de woning aan de [het perceel] tot verweerder heeft beslist op het bezwaar tegen de primaire besluiten 1 en 2;
- wijst het verzoek voor het overige af;
- draagt verweerder op het door verzoekster in beide zaken betaalde griffiegeld van in totaal € 708,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanF. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.