ECLI:NL:RBNHO:2021:11187

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
8165248 \ CV EXPL 19-17691
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers wegens niet uitgevoerde vlucht en toepasselijkheid van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V. wegens compensatie voor een niet uitgevoerde vlucht van Al Hoceima naar Amsterdam op 16 augustus 2017. De passagiers stelden dat zij recht hadden op compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat er geen sprake was van een vervoersovereenkomst, omdat de vlucht niet had plaatsgevonden en de passagiers onvoldoende bewijs hadden geleverd van hun boeking.

De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen overwogen. De vervoerder voerde aan dat de passagiers nietontvankelijk waren omdat zij geen bevestigde boeking konden overleggen. De passagiers betwistten dit en stelden dat zij een overeenkomst hadden met Otla, niet met Nuhr, en dat de vervoerder verantwoordelijk was voor de ticketuitgifte. De kantonrechter oordeelde echter dat de passagiers niet konden aantonen dat er een bestaande vlucht was en dat de vervoerder niet kon worden aangemerkt als de uitvoerende luchtvaartmaatschappij van een niet bestaande vlucht. Hierdoor was de Verordening niet van toepassing.

De vordering tot betaling van compensatie werd afgewezen, evenals de nevenvorderingen. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, aangezien de passagiers ongelijk kregen. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 1 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8165248 \ CV EXPL 19-17691
Uitspraakdatum: 1 december 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2](pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] )
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Corendon Dutch Airlines B.V.
gevestigd te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde USG Legal Professionals B.V.

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 6 augustus 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht met vluchtnummer CND522 van Charif Al Idrissi Airport (Al Hoceima, Marokko) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 16 augustus 2017 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vlucht is niet uitgevoerd. De passagiers zijn omgeboekt naar een andere vlucht.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met een vermeende annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente,
- € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per persoon.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vervoerder voert aan dat de passagiers nietontvankelijk zijn, omdat zij onvoldoende boekingsbescheiden hebben overgelegd. Uit de overgelegde bescheiden in productie 1 bij de dagvaarding is volgens de vervoerder onvoldoende af te leiden dat de passagiers een bevestigde boeking hadden voor vlucht CND522. De boekingsbescheiden die de passagiers hebben overgelegd zijn afkomstig van Nuhr en zijn zonder rechtsgrond en zonder medeweten en medewerking van de vervoerder aan de passagiers verstrekt, aldus de vervoerder. Hieruit volgt ook niet dat de vervoerder de boeking heeft aanvaard en geregistreerd. Voorts voert de vervoerder aan dat tussen de vervoerder en Nuhr een zogeheten ‘charterovereenkomst’ bestond. De overeenkomst hield in dat de vervoerder een bepaalde overeengekomen capaciteit aan vluchten ter beschikking stelde aan de charteraar, te weten Nuhr. De ter beschikking gestelde vluchten zijn de zogenoemde ‘gecontracteerde vluchten’. De charteraar probeert vervolgens deze capaciteit, de gecontracteerde vluchten, voor eigen rekening en risico te verkopen aan passagiers, al dan niet als onderdeel van een door de charteraar samengestelde pakketreis. Volgens de vervoerder heeft Nuhr echter boekingsbevestigingen en/of tickets uitgegeven voor een niet bestaande en nietgecontracteerde vlucht, te weten vlucht CND522. Er is dan ook geen sprake van een vervoersovereenkomst tussen de passagiers en de vervoerder. Bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Nuhr en de passagiers voor een niet bestaande vlucht is de vervoerder op geen enkele wijze betrokken geweest.
4.2.
De passagiers stellen in de conclusie van repliek voorop dat zij een overeenkomst hebben gesloten met Otla en niet bij Nuhr, maar dat zij ervoor kiezen om in de conclusie van antwoord Otla te lezen in plaats van Nuhr. De kantonrechter begrijpt dat de passagiers het verweer van de vervoerder in de conclusie van antwoord zo opvatten dat Otla is bedoeld in plaats van Nuhr. De vervoerder is hier niet op ingegaan. De kantonrechter ziet geen aanleiding om van de lezing van de passagiers af te wijken, nu die kennelijk tussen partijen niet in geschil is. Gelet hierop zal de kantonrechter ook waar verderop in de conclusie van repliek en in de conclusie van dupliek Nuhr wordt genoemd, in plaats daarvan Otla lezen.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. De Verordening bepaalt in artikel 3 lid 5 dat deze van toepassing is op elke luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert en vervoer aanbiedt aan passagiers als bedoeld in de leden 1 en 2 van artikel 3. Indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert geen overeenkomst heeft met de passagier, doch activiteiten uitvoert die onder deze Verordening vallen, wordt hij geacht dit te doen namens de persoon die een overeenkomst heeft met die passagier. In artikel 2 onder b van de Verordening wordt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert gedefinieerd als “een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met de passagier”. Gelet op het voorgaande is de Verordening van toepassing op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht feitelijk uitvoert of voornemens is uit te voeren.
4.4.
De passagiers stellen dat de Verordening van toepassing is op de luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert en dat die luchtvaartmaatschappij geen rechtstreekse contractuele relatie met de passagiers hoeft te hebben. Dat is op zich juist. De kantonrechter is echter van oordeel dat de vervoerder voldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat de vlucht niet bestaat. De passagiers reageren hierop met een blote ontkenning. Dit is een onvoldoende gemotiveerde betwisting, zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat. Nu er geen sprake was van een bestaande vlucht, is niet voldaan aan de vereisten van de Verordening. De vervoerder kan immers niet worden aangemerkt als de uitvoerende luchtvaartmaatschappij van een niet bestaande vlucht. Derhalve is de Verordening niet van toepassing.
4.5.
Voorts hebben de passagiers gesteld dat de vervoerder onderlinge afspraken heeft gemaakt met Otla en dat dit binnen de risicosfeer van de vervoerder valt. Volgens de passagiers is het veelvuldig uitgeven van vliegtickets door andere partijen inherent aan het voeren van een luchtvaartonderneming en kan de vervoerder invloed uitoefenen op de ticketuitgifte door Otla door middel van de charterovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat niet valt in te zien hoe de vervoerder invloed kan uitoefenen op de ticketuitgifte door een derde partij voor een niet bestaande vlucht. Daarnaast is de omstandigheid dat Otla vliegtickets aan de passagiers heeft verstrekt met een vluchtnummer van een niet bestaande vlucht op zichzelf geen omstandigheid die voor risico van de vervoerder dient te komen.
4.6.
Partijen twisten voorts over de vraag of de passagiers beschikken over een bevestigde boeking. De passagiers hebben gewezen op een niet gepubliceerd vonnis van deze rechtbank van 31 oktober 2018 (met zaaknummer 6526861 \ CV EXPL 17-11242), waarin het betoog van de vervoerder dat de passagier niet beschikte over een bevestigde boeking is verworpen. De kantonrechter oordeelt dat het antwoord op de vraag of de passagiers beschikken over een bevestigde boeking in het midden kan blijven. Ook indien deze vraag bevestigend zou worden beantwoord, dan volgt hieruit alleen dat de passagiers een bevestigde boeking hadden voor een niet bestaande vlucht. Dit kan er niet toe leiden dat de Verordening van toepassing is.
4.7.
Gelet op het voorgaande zal de vordering tot betaling van compensatie worden afgewezen. De nevenvorderingen zullen daarom ook worden afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter