ECLI:NL:RBNHO:2021:11226

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
9452566 \ AO VERZ 21-75
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om billijke vergoeding afgewezen na geschil over arbeidsovereenkomst en beëindiging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een billijke vergoeding van een werknemer, hierna te noemen [verzoekster], die in dienst was bij FSB Beveiliging B.V. [verzoekster] verzocht om een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat zij meende dat haar arbeidsovereenkomst onterecht was beëindigd. De werknemer stelde dat er een arbeidsovereenkomst voor een jaar was gesloten, die door de werkgever tussentijds was opgezegd, terwijl de werkgever, FSB, aanvoerde dat er slechts een overeenkomst voor zes maanden was en dat deze rechtsgeldig was geëindigd zonder opzegging.

Tijdens de zitting op 2 november 2021 was [verzoekster] niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. FSB was vertegenwoordigd door haar directeur. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een arbeidsovereenkomst bestond, maar dat er onduidelijkheid was over de duur en de beëindiging ervan. FSB heeft voldoende bewijs geleverd dat de arbeidsovereenkomst op 12 juli 2021 van rechtswege is geëindigd, en dat er geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde dat [verzoekster] niet voldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen om haar verzoek te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst voor een jaar tot stand is gekomen. De kantonrechter heeft ook bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt, omdat er geen sprake was van verwijtbaar handelen van een van de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9452566 \ AO VERZ 21-75 BL
Uitspraakdatum: 30 november 2021
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. J.C. Koster
toevoeging: 3LH3903
tegen
de besloten vennootschap
FSB Beveiliging B.V.,
gevestigd te Den Helder
verwerende partij
verder te noemen: FSB
vertegenwoordigd door haar directeur [xxx]
De zaak in het kort
Tussen partijen bestond een arbeidsovereenkomst. Over de inhoud daarvan en de manier waarop deze is geëindigd, verschillen zij van mening. Volgens [verzoekster] was sprake van een overeenkomst voor een jaar, die FSB tussentijds heeft opgezegd in strijd met de wettelijke voorschriften. Daarom verzoekt [verzoekster] om een billijke vergoeding. Volgens FSB was sprake van een overeenkomst voor zes maanden, die niet is verlengd en daarom rechtsgeldig is geëindigd, en is de overeenkomst waarop [verzoekster] zich beroept vervalst. De kantonrechter geeft FSB gelijk. FSB heeft voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die haar standpunt onderbouwen. [verzoekster] heeft daartegenover onvoldoende gesteld. Daarmee is de overeenkomst waarop [verzoekster] zich beroept niet komen vast te staan, en moet haar verzoek worden afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om een billijke vergoeding toe te kennen.
1.2.
Op 2 november 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. [verzoekster] is niet verschenen, maar haar gemachtigde wel. FSB is verschenen bij haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Het verzoek van [verzoekster] is op de zitting schriftelijk gewijzigd. Vóór de zitting heeft FSB bij e-mailberichten van 29 oktober 2021 stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren [geboortedatum] , heeft in loondienst gewerkt bij FSB, in de functie van beveiliger.
2.2.
[verzoekster] heeft tot medio juli 2021 werkzaamheden voor FSB verricht en salaris ontvangen. Eind juli 2021 heeft FSB een eindafrekening gemaakt.
2.3.
[verzoekster] heeft zich gewend tot haar gemachtigde, die in een brief van 4 augustus 2021 aan FSB schrijft dat voor zover [verzoekster] per 9 juli 2021 op staande voet is ontslagen, de nietigheid van dat ontslag wordt ingeroepen.
2.4.
In reactie daarop schrijft FSB in een e-mail van 6 augustus 2021 dat [verzoekster] niet op staande voet is ontslagen, maar dat FSB haar arbeidscontract voor zes maanden niet heeft verlengd.
2.5.
[verzoekster] is per 1 september 2021 in dienst getreden bij een nieuwe werkgever.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om een billijke vergoeding toe te kennen. Aan dit verzoek legt [verzoekster] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst. In dat kader heeft [verzoekster] het volgende aangevoerd. Partijen hebben met ingang van 20 april 2021 een arbeidsovereenkomst gesloten voor de duur van een jaar, dus eindigend op 19 april 2022. Op 6 augustus 2021 heeft FSB aan de gemachtigde van [verzoekster] meegedeeld dat deze arbeidsovereenkomst tussentijds is opgezegd. Daarbij heeft FSB niet voldaan aan de wettelijke vereisten, zodat FSB op grond van artikel 7:681 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) een billijke vergoeding moet betalen tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. Dat is gebeurd op 1 september 2021, toen [verzoekster] in dienst is getreden bij een nieuwe werkgever. Daarom begroot [verzoekster] de billijke vergoeding – na wijziging van haar verzoek – op een bedrag gelijk aan het brutoloon over de periode van 20 juli tot en met 31 augustus 2021, zijnde € 2.508,72 te vermeerderen met de vakantietoeslag.
3.2.
FSB verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd. [verzoekster] is op basis van een door partijen ondertekende arbeidsovereenkomst met ingang van 13 januari 2021 (opnieuw) bij FSB in dienst getreden voor de duur van zes maanden. Omstreeks april 2021 is tussen partijen gesproken over een wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en heeft FSB een aanbod aan [verzoekster] gedaan in de vorm van een ongetekende arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar, maar daarover is geen overeenstemming bereikt. De bestaande arbeidsovereenkomst is geëindigd op 12 juli 2021, en niet door FSB verlengd.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoekster] een billijke vergoeding moet worden toegekend. De kantonrechter kan deze toekennen als FSB de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met de geldende wettelijke voorschriften. Voor de beoordeling is dus van belang welke arbeidsovereenkomst tussen partijen geldt, en hoe deze is geëindigd. Hierover verschillen partijen van mening.
4.2.
[verzoekster] baseert haar verzoek op een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, ingaande op 20 april 2021 en eindigend op 19 april 2022. Over de manier waarop deze precies door FSB zou zijn beëindigd, neemt [verzoekster] geen duidelijke stelling in. In het verzoek stelt zij daarover slechts dat zij aanvankelijk in de overtuiging verkeerde dat sprake was van een ontslag op staande voet, maar dat FSB in de e-mail van 6 augustus 2021 heeft meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tussentijds) is opgezegd. In de betreffende e-mail is echter te lezen dat FSB uitgaat van een arbeidsovereenkomst voor zes maanden die niet is verlengd. Hierop gaat [verzoekster] in haar verzoek niet in.
4.3.
FSB stelt zich in deze procedure, overeenkomstig haar e-mail van 6 augustus 2021, op het standpunt dat [verzoekster] met ingang van 13 januari 2021 in dienst is getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden, die op 12 juli 2021 van rechtswege is geëindigd, zodat van opzegging geen sprake is geweest en geen aanspraak bestaat op een billijke vergoeding. De kantonrechter geeft FSB gelijk, en overweegt daarover het volgende.
4.4.
Op basis van hetgeen op de zitting is besproken stelt de kantonrechter vast dat [verzoekster] , die eerder al in dienst was geweest bij FSB, met ingang van januari 2021 opnieuw werkzaamheden voor FSB is gaan verrichten. Dit is in lijn met de arbeidsovereenkomst waarop FSB zich beroept en die zij heeft overgelegd. Het bestaan van die overeenkomst wordt door [verzoekster] ook niet betwist, zodat deze als vaststaand wordt aangenomen.
4.5.
[verzoekster] stelt echter dat tijdens de looptijd van dat contract (eindigende op 12 juli 2021) een nieuwe arbeidsovereenkomst is gesloten voor de duur van een jaar, met ingangsdatum 20 april 2021. Zij verwijst daarvoor naar de bij het verzoekschrift overgelegde kopie van die arbeidsovereenkomst met handtekeningen van partijen.
4.6.
FSB betwist niet dat zij dit contract heeft opgesteld, maar wel dat daarover overeenstemming is bereikt. FSB stelt dat zij een ongetekend exemplaar voor [verzoekster] op het werk heeft neergelegd, maar dat daarover geen overeenstemming is bereikt en geen ondertekening heeft plaatsgevonden. Het is in de onderhandeling gesneuveld, aldus [xxx] op de zitting. FSB vermoedt dat [verzoekster] de laatste (ongetekende) pagina van het conceptcontract heeft vervangen door een kopie van precies dezelfde laatste pagina van het in januari 2021 wel door partijen ondertekende contract. FSB beroept zich dus op valsheid van de door [verzoekster] in kopie overgelegde overeenkomst. Het uitgangspunt is dat de stelplicht en bewijslast daarvan bij FSB liggen.
4.7.
Volgens FSB wilde [verzoekster] 32 uur werken, en vrij zijn in alle weekeinden, schoolvakanties en bij verhindering van haar gastouder, waarmee FSB niet akkoord wilde gaan, zodat zij deze voorwaarden niet in de conceptovereenkomst heeft opgenomen en [verzoekster] daarmee niet akkoord is gegaan. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst FSB naar WhatsApp-berichten die partijen elkaar stuurden op 13 juli 2021, de dag nadat de arbeidsovereenkomst in de visie van FSB was geëindigd. De kantonrechter constateert dat deze berichten het standpunt van FSB onderbouwen. [verzoekster] schrijft – samengevat – dat het 32 uur contract voor onbepaalde tijd er niet is gekomen, dat FSB zou regelen dat [verzoekster] de hele maand augustus afwezig zou zijn en het weekeind niet hoefde te werken, omdat zij anders naar een ander bedrijf zou gaan, en dat FSB dit heeft teruggedraaid, en dat [verzoekster] nu ineens wordt ‘ontslagen’ omdat haar houding FSB niet aan staat. In reactie daarop schrijft FSB – samengevat – dat zij bereid was om een contract voor 32 uur te geven, maar niet onder de door [verzoekster] geëiste onredelijke voorwaarden, dat [verzoekster] steeds weg wil en dan weer terugkomt, dat het niet heel gek is dat FSB nu haar contract niet verlengt en dat [verzoekster] niet is ontslagen.
4.8.
Daarmee heeft FSB de door haar gestelde valsheid van de overeenkomst waarop [verzoekster] zich beroept, voldoende gemotiveerd onderbouwd. Het ligt dan op de weg van [verzoekster] om daar voldoende feiten en omstandigheden tegenover te stellen, en zo nodig te bewijzen. Dat heeft zij niet gedaan. [verzoekster] is zelf niet op de zitting verschenen om een en ander toe te lichten, en haar advocaat heeft op dit punt alleen verklaard dat [verzoekster] niet meer kan doen dan zij heeft gedaan, namelijk de kopie overeenkomst overleggen. Verder heeft de advocaat gewezen op het feit dat partijen op 20 april 2021 hebben getekend voor de ontvangst van de pas. Daarmee heeft [verzoekster] niet kunnen volstaan, gelet op hetgeen FSB heeft aangevoerd. [verzoekster] had moeten stellen wat precies is besproken, met wie, wanneer en/of op basis van welke feiten en omstandigheden ze mocht verwachten dat met ingang van 20 april 2021 een nieuw contract voor de duur van een jaar is gesloten. Dat geldt te meer, omdat het niet logisch is dat er in juli over een nieuw contract gesproken wordt als dat contract er in de visie van [verzoekster] in april al was. Omdat [verzoekster] niet voldoende heeft gesteld, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. [verzoekster] heeft overigens ook geen concreet bewijsaanbod gedaan.
4.9.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 20 april 2021 tot stand is gekomen, en moet het ervoor worden gehouden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 12 juli 2021 van rechtswege is geëindigd. Daarmee is de grondslag van het verzoek van [verzoekster] niet komen vast te staan, zodat dit moet worden afgewezen.
4.10.
Daarbij komt dat de kantonrechter bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening moet houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding daarbij moet aansluiten. [verzoekster] heeft ter zake de billijke vergoeding alleen gesteld dat deze wordt begroot op het brutoloon over de periode van 20 juli tot en met 31 augustus 2021. Zij heeft haar verzoek ook op dit punt onvoldoende toegelicht en onderbouwd.
4.11.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van één van beide partijen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. I.H. Lips, kantonrechter en op 30 november 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter