ECLI:NL:RBNHO:2021:11283

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
8901265 \ CV EXPL 20-6561
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van krediet door ondernemer aan bank met zorgplicht geschil

In deze zaak vordert ING Bank N.V. van een ondernemer de terugbetaling van een verstrekt krediet. De ondernemer, aangeduid als [gedaagde], betwist de vordering en stelt dat de bank haar zorgplicht heeft geschonden bij het aangaan en beëindigen van de kredietovereenkomst. De kantonrechter heeft op 8 december 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering van de bank werd toegewezen. De ondernemer had een kredietovereenkomst met de rechtsvoorganger van ING, Postbank N.V., en had deze in 2014 uitgebreid. ING beëindigde de kredietfaciliteit in 2015 vanwege een overschrijding van de kredietlimiet. De ondernemer voerde aan dat de bank onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn financiële situatie en dat de kredietovereenkomsten nietig verklaard moesten worden. De kantonrechter oordeelde echter dat de bank haar zorgplicht niet had geschonden en dat de ondernemer onvoldoende had onderbouwd dat hij niet aan zijn verplichtingen kon voldoen. De kantonrechter wees de vordering van ING toe, waarbij de ondernemer werd veroordeeld tot betaling van € 25.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8901265 \ CV EXPL 20-6561/ MdV
Uitspraakdatum: 8 december 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
De naamloze vennootschap
ING Bank N.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: ING
gemachtigde: Incassobureau Fiditon B.V.
tegen
[gedaagde] , v.h.o.d.n. [bedrijfsnaam]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A.W. van Luipen
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een bank terugbetaling van een door haar verstrekt krediet aan een ondernemer. De ondernemer voert als verweer dat de bank de op haar rustende zorgplicht bij het aangaan en het beëindigen van het krediet en de periode daarna heeft geschonden. Ook heeft de bank volgens de ondernemer haar vordering onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter oordeelt dat de bank haar zorgplicht niet heeft geschonden en dat de ondernemer onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de vordering van de bank niet klopt. De vordering van de bank wordt daarom toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
ING heeft bij dagvaarding van 4 november 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 10 juni 2021 heeft een Skype-zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brief van 9 juni 2021 nog stukken toegezonden. ING heeft op de zitting aangegeven dat zij voorafgaande aan de zitting ook stukken heeft toegestuurd. De kantonrechter constateert dat deze stukken niet door de rechtbank zijn ontvangen. [gedaagde] heeft aangegeven de stukken van ING wel te hebben ontvangen. De gemachtigde van ING heeft de ontbrekende stukken op 9 november 2021 alsnog aan de rechtbank toegestuurd.
1.3.
Tijdens de zitting hebben partijen de kantonrechter verzocht de zaak aan te houden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of zij tot een schikking kunnen komen. Op 28 september 2021 heeft de gemachtigde van ING de kantonrechter laten weten dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen en is de kantonrechter verzocht vonnis te wijzen, waarna vonnis is bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 5 november 2007 heeft [gedaagde] , ter financiering van zijn werkkapitaal en/of activa, een overeenkomst gesloten met Postbank N.V., de rechtsvoorganger van ING, tot kredietverlening in rekening-courant. Op 21 november 2014 heeft [gedaagde] met ING de kredietfaciliteit van € 60.000,00 uitgebreid met € 5.000,00. Met de uitbreiding van € 5.000,00 is een andere kredietfaciliteit van [gedaagde] afgelost.
2.2.
Op de tussen partijen gesloten overeenkomsten zijn De Algemene bepalingen van kredietverlening (hierna ABK), De algemene bepalingen van Pandrecht en De Algemene Bankvoorwaarden van toepassing.
2.3.
Artikel 11.1 van de ABK luidt, voor zover van belang, als volgt:
“De Kredietfaciliteit eindigt automatisch en alle bedragen die uit hoofde van de Overeenkomst zijn verschuldigd, zijn terstond en ineens opeisbaar zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, indien één van de volgende gebeurtenissen zich voordoet:
a.
de Kredietnemer komt een aflossings-, rente- of andere verplichting uit hoofde van de Overeenkomst, of enige andere met de Bank gesloten overeenkomst niet, niet tijdig, of niet behoorlijk na;”
2.4.
Nadat door ING was geconstateerd dat de kredietfaciliteit van [gedaagde] enige tijd een limietoverschrijding vertoonde welke niet werd aangezuiverd, heeft zij het kredietdossier overgedragen aan haar gemachtigde.
2.5.
Op 29 april 2015 heeft de gemachtigde van ING een brief aan [gedaagde] gestuurd waarin is meegedeeld dat zijn betaalrekening geruime tijd een niet toegestane overschrijding van de kredietlimiet vertoont en dat de kredietverlening om die reden overeenkomstig de ABK (art. 11.1) is geëindigd. ING heeft het volledige bedrag wat [gedaagde] op het moment van beëindigen verschuldigd was opgeëist. ING heeft verder verzocht het openstaande bedrag vóór 10 juni 2015 af te lossen dan wel met een betalingsvoorstel te komen.
2.6.
Vanwege het niet nakomen van een betalingsregeling is ING in november 2020 overgegaan tot rechtsmaatregelen. De openstaande hoofdsom bedroeg op dat moment € 69.877,95.

3.De vordering en het verweer

3.1.
ING vordert, na beperking van haar vordering, dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 25000,00, vermeerdert met de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
ING legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] zich niet aan de contractuele betalingsverplichtingen van de kredietovereenkomst heeft gehouden, waarna ING de kredietfaciliteit heeft beëindigd en het verschuldigde bedrag bij [gedaagde] heeft opgeëist. ING heeft uit hoofde van de kredietovereenkomst € 71.358,84 (inclusief rente tot 4 november 2020) te vorderen van [gedaagde] . Om haar moverende redenen heeft ING haar vordering in deze procedure beperkt tot € 25.000,00, maar heeft zich uitdrukkelijk het recht voorbehouden om later tot vordering van de restant hoofdsom, alsmede wettelijke rente en (buitengerechtelijke) kosten over te gaan.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat ING de op haar rustende zorgplicht bij zowel het aangaan en het opzeggen van de kredietfaciliteit, alsmede in de periode daarna, heeft geschonden. [gedaagde] stelt dat de kredietovereenkomsten daardoor nietig verklaard moeten worden en de vordering van ING afgewezen moet worden. Verder stelt [gedaagde] dat ING haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en door haar vordering te beperken, in strijd met de goede procesorde handelt.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat ING en [gedaagde] in 2007 een kredietovereenkomst hebben gesloten en dat de kredietfaciliteit in 2014 met € 5.000,00 is uitgebreid naar € 65.000,00. Vanwege een kredietoverschrijding welke niet werd aangezuiverd heeft ING de overeenkomst in april 2015 beëindigd en het openstaande saldo opgeëist.
Strijd met eisen van een goede procesorde?
4.2.
Voordat wordt ingegaan op de inhoudelijke verweren van [gedaagde] moet beoordeeld worden of de omstandigheid dat ING haar vordering heeft beperkt tot € 25.000,00 in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is. [gedaagde] wordt door het beperken van de vordering niet in zijn processuele belangen geschaad. Wel kan de keuze van ING om haar vordering te beperken gevolgen hebben voor een proceskostenveroordeling in een eventuele procedure voor het resterende deel.
Heeft ING haar zorgplicht geschonden?
4.3.
[gedaagde] heeft als inhoudelijk verweer tegen de vordering aangevoerd dat ING, zowel bij het aangaan en bij het beëindigen van de kredietovereenkomst als ook in de periode daarna, haar zorgplicht heeft geschonden. [gedaagde] baseert zich hierbij op artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden, waarin is bepaald dat de bank bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht neemt en naar beste vermogen rekening houdt met de belangen van de client.
4.4.
[gedaagde] stelt dat ING bij het aangaan van de kredietovereenkomst en de uitbreiding van het krediet niet zorgvuldig heeft gehandeld door onvoldoende onderzoek te verrichten naar de financiële situatie van [gedaagde] en de toekomstprognose van zijn onderneming. Dat ING onzorgvuldig heeft gehandeld blijkt volgens [gedaagde] uit de omstandigheid dat de aanvulling van het krediet in 2007 tot stand kwam na telefonische acquisitie. ING heeft volgens [gedaagde] verzuimd jaarstukken op te vragen en heeft nagelaten om bij de BKR na te gaan of er nog andere schulden waren. ING heeft dit weersproken en heeft ter zitting aangevoerd dat het gaat om een eenvoudig financieel product, dat in ieder geval bij de verhoging van het krediet in 2014 de financiële situatie van [gedaagde] met hem is doorgenomen en de jaarcijfers van zijn onderneming zijn gecontroleerd. Dit laatste heeft ING onderbouwd met een verslag van een gesprek tussen partijen op 14 oktober 2014. Daarnaast stelt ING dat [gedaagde] in de periode 2007 tot en met 2014 steeds aan zijn financiële verplichtingen heeft voldaan, waardoor niet gezegd kan worden dat er sprake was van overkreditering.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet gebleken dat ING bij het aangaan van het krediet in 2007 en bij de uitbreiding daarvan in 2014 haar zorgplicht heeft geschonden. [gedaagde] heeft slechts aangevoerd dat hij andere schulden had, maar heeft dit niet onderbouwd. Ook heeft [gedaagde] niet concreet gemaakt dat hij – mede gelet op deze schulden – (in de toekomst) niet zou kunnen voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst. De kantonrechter hecht daarbij belang aan het door ING aangevoerde, en door [gedaagde] , niet weersproken standpunt dat hij in de periode 2007 tot en met 2014 aan zijn financiële verplichtingen heeft voldaan en dat [gedaagde] tijdens de zitting heeft verklaard dat de betalingsproblemen pas zijn ontstaan nadat het vergoedingensysteem in de zorg per 1 maart 2015 is gewijzigd. De door [gedaagde] verleende zorg werd vanaf die datum niet meer vergoed, waardoor zijn omzet sterk daalde. De kantonrechter stelt vast dat deze omstandigheid in de risicosfeer van [gedaagde] ligt en niet het gevolg is van onzorgvuldig handelen door ING. Dat de rechtsvoorganger van ING bij het aangaan van de kredietovereenkomst had moeten concluderen dat [gedaagde] de daaruit voortvloeiende verplichtingen niet na kon komen is dan ook niet gebleken. In 2014 is met de uitbreiding van de kredietfaciliteit een ander krediet van [gedaagde] afgelost, zodat van overcreditering op dat moment evenmin sprake kan zijn geweest.
4.6.
Ook bij het beëindigen van de kredietfaciliteit zou ING volgens [gedaagde] haar zorgplicht hebben geschonden door het krediet zonder vooraankondiging of onderbouwing op te zeggen.
4.7.
Niet weersproken is dat er, op het moment dat ING de kredietfaciliteit beëindigde, sprake was van een overschrijding van de kredietlimiet. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat hier sprake van was en dat ING, op basis van artikel 11 van de ABK, in beginsel gerechtigd was om de kredietovereenkomst te beëindigen en tot opeising van het krediet over te gaan. Dit is slechts anders indien het beëindigen van het krediet gezien de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Bij de toepassing van deze norm dient de rechter enerzijds de nodige terughoudendheid te betrachten en anderzijds ook rekening te houden met de in artikel 2 ABV neergelegde zorgplicht van de bank. [gedaagde] stelt dat sprake is van een onrechtmatige opzegging, maar onderbouwt niet welke omstandigheden maken dat daarvan sprake is. ING heeft daarentegen aangevoerd en onderbouwd dat bij de opzegging de mogelijkheid is geboden een betalingsregeling te treffen en dat partijen daar ook toe zijn overgegaan. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] zijn standpunt dat het opzeggen van het krediet in de gegeven omstandigheden naar maatstaven redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, onvoldoende concreet onderbouwd, zodat hier aan voorbij wordt gegaan.
4.8.
Tot slot verwijt [gedaagde] ING dat zij, ook nadat de kredietfaciliteit was beëindigd, haar zorgplicht heeft geschonden. Hoewel ING wist dat [gedaagde] niet aan zijn verplichtingen kon voldoen, was zij, aldus [gedaagde] , niet bereid om tot een oplossing te komen. Ook hierin volgt de kantonrechter [gedaagde] niet. Partijen zijn na de beëindiging van het krediet een betalingsregeling overeengekomen. Deze regeling is [gedaagde] herhaaldelijk niet nagekomen, waarna ING vijf jaar na het beëindigen van het krediet over is gegaan tot rechtsmaatregelen. [gedaagde] stelt weliswaar dat hij betalingsvoorstellen heeft gedaan aan ING en ING deze niet wilde accepteren, maar hij heeft dit niet onderbouwd. Dit had gelet op wat ING heeft aangevoerd wel op zijn weg gelegen. Daarbij kan ING niet worden verweten dat zij niet in heeft willen stemmen met een saneringsvoorstel, aangezien zij in principe recht heeft op terugbetaling van het volledige door haar verleende krediet. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] zijn verweer dat ING ook na het beëindigen van de kredietfaciliteit onzorgvuldig heeft gehandeld, onvoldoende onderbouwd.
4.9.
De conclusie is dat het verweer van [gedaagde] dat ING haar zorgplicht niet heeft geschonden, niet slaagt. Echter ook wanneer ING haar zorgplicht wel zou hebben geschonden betekent dat niet dat [gedaagde] bevrijd is van zijn eigen betalingsverplichting.
heeft weliswaar aangevoerd dat, indien ING haar zorgplicht had geschonden, de kredietovereenkomsten nietig verklaard zouden moeten worden, echter ook dan zou [gedaagde] het verleende krediet aan ING moeten terugbetalen. Als gevolg van de nietigheid zouden de reeds door partijen verrichte prestaties ongedaan gemaakt moeten worden. Aangezien door [gedaagde] niet is betwist dat hij het kredietbedrag heeft benut, zou hij dit bedrag dan ook terug moeten betalen.
Heeft ING haar vordering voldoende onderbouwd?
4.10.
Ook het verweer dat ING haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd faalt. Volgens [gedaagde] is het onduidelijk welk deel van het gevorderde bedrag uit hoofdsom bestaat en welk deel uit rente. [gedaagde] betwist om die reden de verschuldigdheid van de hoofdsom. Ook de vertragingsrente wordt betwist, omdat deze volgens [gedaagde] buitensporig hoog lijkt. ING heeft ter zitting verklaard dat het, doordat het gaat om een rekening-courant krediet waar dagelijks betalingen en rente worden op- en afgeboekt, lastig is aan te geven welk deel uit hoofdsom bestaat en welk deel uit rente.
4.11.
ING heeft ter onderbouwing van de door haar gevorderde hoofdsom als productie 9 een overzicht van rekening [rekeningnummer] in het geding gebracht. Uit dit overzicht blijkt dat de rekening, op het moment dat de kredietfaciliteit op 29 april 2015 werd beëindigd, een negatief saldo had van € 65.108,65. De kantonrechter constateert dat dit bedrag overeen komt met het in de brief van 29 april 2015 (productie 3) genoemde bedrag. [gedaagde] heeft verder niet weersproken dat de op grond van de overeenkomst verschuldigde rente steeds werd afgeboekt op het krediet en daarmee onderdeel uitmaakte van het opgenomen krediet. De kantonrechter is van oordeel dat ING haar vordering daarmee voldoende heeft onderbouwd. Ook de gevorderde wettelijke rente tot en met 4 november 2020 en de na die datum verschuldigde rente zijn toewijsbaar, omdat [gedaagde] in verzuim is met terugbetaling van het aan hem verstrekte krediet. Gelet op de hoogte van de hoofdsom en het tijdstip van verzuim, is de verschenen rente inmiddels aanzienlijk opgelopen. Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat de gevorderde wettelijke rente van € 7.030,89 niet kan kloppen, heeft [gedaagde] dit niet onderbouwd en wordt daaraan voorbij gegaan. De conclusie is dat de gevorderde hoofdsom van € 25.000,00 zal worden toegewezen.
4.12.
[gedaagde] heeft de kantonrechter verzocht om, in het geval de vordering wordt toegewezen, te bepalen dat ING wordt verplicht met hem in onderhandeling te treden teneinde alsnog tot een regeling te komen of om in haar beslissing op te nemen dat hij de vordering in maandelijkse termijnen aan ING mag terugbetalen. De wet geeft de kantonrechter echter geen mogelijkheid ING een betalingsregeling op te leggen. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan het door [gedaagde] gedane verzoek. Indien [gedaagde] een regeling wenst, dan zal hij hierover in overleg moeten treden met ING.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan ING van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 november 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van ING tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 108,55
griffierecht € 996,00
salaris gemachtigde € 996,00 ;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter