ECLI:NL:RBNHO:2021:1131

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
C/15/298958 / HA ZA 20-68
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van gebruik van opstalrecht en vestiging van erfdienstbaarheid

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, vorderde eiser [eiser/verweerder] dat gedaagden [gedaagde/eiser1] c.s. het gebruik van een grensoverschrijdend gedeelte van zijn perceel zouden staken. Dit grensoverschrijdende gedeelte was in gebruik door [gedaagde/eiser1] c.s. en maakte deel uit van een geschil over opstalrechten en erfdienstbaarheden. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde/eiser1] c.s. onrechtmatig handelden door het gebruik van het opstalrecht van [eiser/verweerder] voort te zetten. Echter, de rechtbank concludeerde dat de belangen van [gedaagde/eiser1] c.s. onevenredig zwaar zouden worden geschaad door de staking van het gebruik, terwijl [eiser/verweerder] niet zelf het dagelijks gebruik miste, aangezien hij zijn percelen verhuurde als kantoorruimte. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser/verweerder] af en oordeelde dat de vorderingen van [gedaagde/eiser1] c.s. in reconventie, die strekten tot het verkrijgen van een erfdienstbaarheid of het overdragen van het opstalrecht, gedeeltelijk toewijsbaar waren. De rechtbank stelde de schadeloosstelling voor de overbouw vast op € 21.000. De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van [gedaagde/eiser1] c.s.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/298958 / HA ZA 20-68
Vonnis van 10 februari 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser/verweerder],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.G. Schmidt te Schagen,
tegen

1.[gedaagde/eiser1],

2.
[gedaagde/eiser2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.P.M. Fruytier te Amsterdam,
en
3. de publiekrechtelijke rechtspersoon
HOOGHEEMRAADSCHAP VAN RIJNLAND,
gevestigd te Leiden,
opgeroepen ex artikel 5:104 BW en 5:95 BW,
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser/verweerder], [gedaagde/eiser1] c.s. en Hoogheemraadschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding uitgebracht aan [gedaagde/eiser1] c.s. van 21 januari 2020 met producties A t/m D;
  • de conclusie van antwoord van 18 maart 2020 met producties 1 t/m 7;
  • de dagvaarding uitgebracht aan Hoogheemraadschap van 18 mei 2020 met producties 1 t/m 3;
  • het tegen Hoogheemraadschap verleende verstek;
  • het tussenvonnis van 8 juli 2020;
  • de brief van de advocaat van [gedaagde/eiser1] c.s. van 22 oktober 2020 met productie 8;
  • de brief van de advocaat van [eiser/verweerder] van 26 oktober 2020 met een e-mailbericht van een medewerker van Hoogheemraadschap;
  • de akte ter aanvulling van de conclusie van antwoord van [gedaagde/eiser1] c.s. houdende een eis in reconventie van 2 december 2020 met producties 9 en 10;
  • de mondelinge behandeling van 5 januari 2021 en de daarbij overgelegde pleitnotities van mr. Schmidt en mr. Fruytier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde/eiser1] c.s. hebben op 2 maart 2015 een recht van opstal ten aanzien van het perceel aan de [adres] (hierna: het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s.) verkregen van [A.]. Het perceel is circa 644 m2 groot en [gedaagde/eiser1] c.s. wonen in de woning op het perceel. Hoogheemraadschap is de (bloot) eigenaar van het perceel.
2.2.
Voordat [A.] bovengenoemd perceel had overgedragen aan [gedaagde/eiser1] c.s., was hij begonnen met de bouw van een garage. In dit verband had hij in 2004 een bouwvergunning en in 2008 een ontheffing van Hoogheemraadschap verkregen. Op het moment van overdracht van het perceel aan [gedaagde/eiser1] c.s. waren de fundering en de muren van de garage al gebouwd. [gedaagde/eiser1] c.s. hebben de bouw van de garage daarna voltooid.
2.3.
[eiser/verweerder] heeft op 18 maart 2019 het recht van opstal op de (aangrenzende) percelen aan de [adres] (hierna: [eiser/verweerder] percelen) verworven van [B.]. [B.] had deze opstalrechten op zijn beurt in 2004 verkregen van [A.] (die tot dat moment dus de opstalrechten van zowel de [adres] bezat). In totaal beslaan [eiser/verweerder] percelen circa 1.370 m2 en bevindt zich hierop een kantoorgebouw. Hoogheemraadschap is ook van [eiser/verweerder] percelen (bloot) eigenaar.
2.4.
De percelen van [gedaagde/eiser1] c.s. en [eiser/verweerder] zijn naast elkaar gelegen. Tussen de percelen is geen erfafscheiding in de vorm van een muur of schutting aanwezig. In de tijd dat [A.] de opstalrechten van beide percelen bezat, heeft hij onderscheidende bestrating aangebracht, die sindsdien als (feitelijke) erfafscheiding is gebruikt.
2.5.
Bovengenoemde feitelijke erfafscheiding wijkt af van de kadastrale erfgrens (die ongeveer parallel aan elkaar lopen). De garage is voor een gedeelte gebouwd op [eiser/verweerder] perceel (hierna: de overbouw). Daarnaast hebben [gedaagde/eiser1] c.s. een strook onbebouwde grond in gebruik, dat zij gebruiken om met de auto de garage te bereiken (hierna tezamen: het grensoverschrijdende gedeelte).
2.6.
Op 21 juni 2019 heeft [eiser/verweerder] [gedaagde/eiser1] c.s. in kennis gesteld van de kadastrale erfgrens en [gedaagde/eiser1] c.s. twee opties geboden: (i) het plaatsen van een fysieke erfafscheiding op de kadastrale erfgrens, waardoor [gedaagde/eiser1] c.s. de bouwwerken dienen af te breken die zich op [eiser/verweerder] perceel bevinden, of (ii) overdracht van [eiser/verweerder] opstalrecht voor zover dit het grensoverschrijdende gedeelte betreft – volgens [eiser/verweerder] bestaande uit circa 65 m2 – tegen betaling van een bedrag van € 180.000.
2.7.
De advocaat van [gedaagde/eiser1] c.s. heeft deze voorstellen op 26 juni 2019 afgewezen, omdat [gedaagde/eiser1] c.s. het gebruik van het grensoverschrijdende gedeelte wilden behouden maar de gevraagde koopprijs te hoog vonden. Op 18 oktober 2019 heeft de advocaat van [gedaagde/eiser1] c.s. een voorstel gedaan tot betaling van € 21.000, onder verwijzing naar een taxatie van WTM makelaars Badhoevedorp (hierna: het taxatierapport). In het taxatierapport is het grensoverschrijdende gedeelte, op basis van door het kadaster verrichtte metingen, berekend op 51,90 m2, onder te verdelen in de overbouw van 9,24 m2 en een onbebouwd gedeelte van 42,66 m2. De waarde van het grensoverschrijdende gedeelte heeft de taxateur geïndiceerd op € 21.000 en is bevestigd door een extern makelaarskantoor.
2.8.
[eiser/verweerder] is niet op het voorstel van [gedaagde/eiser1] c.s. ingegaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser/verweerder] vordert – kort samengevat – dat [gedaagde/eiser1] c.s., voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk worden veroordeeld het gebruik van het grensoverschrijdende gedeelte te staken en binnen vier weken na het vonnis:
  • de overbouw af te breken, afgebroken te houden en vrij van iedere vorm van gebruik aan [eiser/verweerder] op te leveren;
  • de kadastrale erfgrens te respecteren en het gebruik van het grensoverschrijdende gedeelte te staken en gestaakt te houden; en
  • de bestaande erfafscheiding te verwijderen en verwijderd te houden,
een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat [gedaagde/eiser1] c.s. na betekening van het vonnis hier niet aan voldoen, met veroordeling van [gedaagde/eiser1] c.s. in de proceskosten.
3.2.
[eiser/verweerder] legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde/eiser1] c.s. onrechtmatig jegens hem handelen door het exclusief aan [eiser/verweerder] toekomende zakelijk recht van opstal te (blijven) gebruiken. [eiser/verweerder] heeft er belang bij het grensoverschrijdende gedeelte zelf te kunnen gebruiken. Dit belang bestaat er volgens hem uit (i) zijn perceel van de voorzijde (aan de Nieuwemeerdijk) naar de achterzijde (aan de Koekoekslaan) voor auto’s te kunnen ontsluiten, (ii) over (aanvullende) parkeerruimte te kunnen beschikken en (iii) vrij te zijn het perceel in de toekomst mogelijk anderszins te gebruiken.
3.3.
[gedaagde/eiser1] c.s. voeren verweer.
3.4.
De rechtbank heeft [eiser/verweerder] in de gelegenheid gesteld Hoogheemraadschap – als eigenaar van de percelen waarop [eiser/verweerder] opstalrechten zijn gevestigd – op grond van artikel 5:95 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en 5:104 BW als partij in dit geding op te roepen. [eiser/verweerder] heeft dit gedaan en vordert – kort samengevat – Hoogheemraadschap, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat [gedaagde/eiser1] c.s. uitvoering geven aan hetgeen waartoe zij in deze procedure worden veroordeeld.
3.5.
Hoogheemraadschap is niet in het geding verschenen en aan haar is verstek verleend.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.7.
[gedaagde/eiser1] c.s. vorderen in reconventie – kort samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser/verweerder] te veroordelen om naar zijn keuze, tegen een schadeloosstelling van € 21.000, mee te werken aan (i) het verlenen van een erfdienstbaarheid ten laste van zijn opstalrecht die strekt tot het handhaven van de bestaande toestand of (i) het overdragen van zijn opstalrecht voor zover dit het grensoverschrijdende gedeelte betreft. [gedaagde/eiser1] c.s. vorderen [eiser/verweerder] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen de nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten.
3.8.
[gedaagde/eiser1] c.s. leggen hieraan ten grondslag dat zij bij wegneming van het grensoverschrijdende gedeelte onevenredig veel zwaarder worden benadeeld dan [eiser/verweerder] zal worden indien de bestaande toestand wordt gehandhaafd. Hiertoe stellen [gedaagde/eiser1] c.s. dat zij bij wegneming van het grensoverschrijdende gedeelte de garage niet meer als zodanig kunnen gebruiken omdat deze dan net te klein is om een auto in te parkeren, terwijl kostbare verbouwingen noodzakelijk zullen zijn om het resterende gedeelte van de garage op te vangen. Deze kosten worden onder meer veroorzaakt door het feit dat opnieuw geheid zal moeten worden, wat wordt bemoeilijkt door de aanwezigheid van een duiker onder de kadastrale erfgrens die water vanuit de ringvaart in de achter de ringdijk gelegde sloot laat. Daarnaast stellen [gedaagde/eiser1] c.s., onder verwijzing naar het taxatierapport, [eiser/verweerder] een redelijk en onderbouwd voorstel te hebben gedaan dat zijn nadeel wegneemt.
3.9.
[eiser/verweerder] voert verweer.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De rechtbank zal eerst het meest verstrekkende verweer van [gedaagde/eiser1] c.s. bespreken, te weten dat toewijzing van [eiser/verweerder] vorderingen zal leiden tot een onuitvoerbaar vonnis. [gedaagde/eiser1] c.s. leggen hieraan ten grondslag dat de algemene opstalvoorwaarden van Hoogheemraadschap hen verbieden gebouwen weg te nemen op straffe van een boete van 15% van de opstalvergoeding per dag, waardoor [gedaagde/eiser1] c.s. niet tot dergelijke handelingen veroordeeld kunnen worden en – zo begrijpt de rechtbank – [eiser/verweerder] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen. Dit verweer slaagt niet. [eiser/verweerder] heeft Hoogheemraadschap immers in dit geding betrokken en vordert van haar dat zij – kort gezegd – uitvoering van het vonnis door [gedaagde/eiser1] c.s. zal gehengen en gedogen. Indien [eiser/verweerder] vorderingen jegens [gedaagde/eiser1] c.s. worden toegewezen, liggen zijn vorderingen tegen Hoogheemraadschap voor toewijzing gereed, nu zij niet in de procedure is verschenen. Van niet-ontvankelijkheid is dan ook geen sprake.
4.2.
Partijen twisten over de vraag of [gedaagde/eiser1] c.s. in de onderhavige omstandigheden zijn gehouden het gebruik van het grensoverschrijdende gedeelte te staken. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde/eiser1] c.s. een gedeelte van het aan [eiser/verweerder] in opstal toebehorende perceel in gebruik hebben. Voor de omvang van het grensoverschrijdende gedeelte gaat de rechtbank uit van de oppervlakte zoals berekend in het taxatierapport (51,90 m2, waarvan 9,24 m2 aan overbouw). Deze berekening is immers gebaseerd op ter plaatse verrichtte metingen door het Kadaster, terwijl [eiser/verweerder] geen berekening van de door hem gestelde oppervlakte van 65 m2 heeft overgelegd.
4.3.
Nu vaststaat dat [gedaagde/eiser1] c.s. gebruik maken van het grensoverschrijdende gedeelte – en [eiser/verweerder] hier dus niet vrijelijk over kan beschikken – maken [gedaagde/eiser1] c.s. inbreuk op [eiser/verweerder] recht van opstal. Dit brengt mee dat [eiser/verweerder] in beginsel staking van dit gebruik door [gedaagde/eiser1] c.s. kan vorderen. Dit is slechts anders indien [eiser/verweerder] bij het instellen van een dergelijke vordering misbruik van recht maakt. Hiervan kan onder meer sprake zijn indien [eiser/verweerder], gelet op de onevenredigheid tussen zijn belang bij de uitoefening en het belang van [gedaagde/eiser1] c.s. dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv dragen [gedaagde/eiser1] c.s. de bewijslast van deze stelling.
4.4.
De rechtbank is met [gedaagde/eiser1] c.s. van oordeel dat [eiser/verweerder] in onderhavig geval misbruik van recht maakt met het instellen van zijn vorderingen. Hiervoor acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
4.5.
De omvang van het grensoverschrijdende gedeelte is ten opzichte van [eiser/verweerder] totale perceeloppervlakte relatief beperkt. In totaal betreft het 51,90 m2 dat voor het overgrote gedeelte (42,66 m2) onbebouwd is, zonder dat een fysieke erfafscheiding is geplaatst, terwijl [eiser/verweerder] percelen in totaal circa 1.370 m2 groot zijn. Om het nadeel van [eiser/verweerder] weg te nemen, hebben [gedaagde/eiser1] c.s. hem een onderbouwd voorstel gedaan door betaling van een bedrag van € 21.000, onder verwijzing naar een (voorafgaand aan deze procedure) uitgevoerde taxatie. De bereidheid [eiser/verweerder] te compenseren voor het door hem geleden nadeel onderbouwen [gedaagde/eiser1] c.s. nader in deze procedure door de reconventionele vorderingen in te stellen.
4.6.
Voorts staat vast dat staking van het gebruik van het grensoverschrijdende gedeelte door [gedaagde/eiser1] c.s. grote gevolgen voor hen zal hebben. Zij zullen dan het dagelijks genot van de garage verliezen, nu zij ter plaatse wonen. Als onweersproken staat vast dat de garage te klein zou zijn om een auto in te kunnen parkeren, terwijl [gedaagde/eiser1] c.s. aanzienlijke kosten zullen moeten maken om het blijvende gedeelte van de garage op te vangen. Verder is het onbebouwde gedeelte dat [gedaagde/eiser1] c.s. in gebruik hebben noodzakelijk om de garage te kunnen gebruiken, omdat hun perceel te smal is om doorgang te verlenen aan een auto.
4.7.
[eiser/verweerder] mist daarentegen niet zelf het dagelijks gebruik, omdat hij zijn percelen verhuurt als kantoorruimte en hij woonachtig is in Zuid-Afrika. [eiser/verweerder] voert aan er belang bij te hebben zijn perceel van de voorzijde naar de achterzijde voor auto’s te kunnen ontsluiten, maar niet vast is komen te staan dat zijn perceel links van het kantoorpand breed genoeg is om een auto door te laten. Ook is de noodzaak voor een ontsluiting van de achterzijde van [eiser/verweerder] perceel (met behulp van het grensoverschrijdende gedeelte) onvoldoende vast komen te staan. [gedaagde/eiser1] c.s. stellen immers onweersproken dat (i) de achterzijde ook via de openbare weg is te bereiken met daartussen gelegen enkel het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s. en (ii) aan de rechterkant van het kantoorpand hier ook een mogelijkheid voor is. Voorts onderbouwt [eiser/verweerder] zijn belang bij het kunnen beschikken over (aanvullende) parkeerruimte onvoldoende, nu als onweersproken vast staat dat de huurders van de kantoorruimte niet hebben geklaagd over een gebrek aan parkeergelegenheid. Ten slotte wordt het door [eiser/verweerder] gestelde belang het grensoverschrijdende gedeelte in de toekomst anderszins te kunnen gebruiken beperkt door de omstandigheid dat het vigerende bestemmingsplan geen verdere bebouwing op [eiser/verweerder] perceel toestaat. Overigens heeft de omstandigheid dat [eiser/verweerder] niet over het grensoverschrijdende gedeelte kon beschikken hem in 2019 niet belemmerd de opstalrechten te verwerven.
4.8.
[eiser/verweerder] voert nog aan dat [gedaagde/eiser1] c.s. geen beroep op misbruik van recht toekomt omdat zij zich niet tijdig hebben geïnformeerd over de kadastrale erfgrens, maar deze omstandigheid maakt het voorgaande niet anders. [gedaagde/eiser1] c.s. hebben het grensoverschrijdende gedeelte al sinds de verwerving van hun opstalrechten in gebruik en hadden geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat de feitelijke erfafscheiding onjuist was. Deze had [A.] immers destijds aangebracht, die toen de opstalrechten op beide percelen bezat. Ook had [A.] de fundering en de muren van de garage al geplaatst. Bovendien was [B.] ([eiser/verweerder] rechtsvoorganger) bekend met de bouw van de garage en heeft hij hier – ook tijdens het voltooien van de bouw door [gedaagde/eiser1] c.s. – nooit tegen geprotesteerd.
4.9.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de belangen van [gedaagde/eiser1] c.s. onevenredig veel zwaarder worden geschaad bij het staken van het gebruik van het grensoverschrijdende gedeelte dan [eiser/verweerder] belangen worden geschaad bij handhaving van de huidige situatie. De rechtbank zal [eiser/verweerder] vorderingen derhalve afwijzen.
4.10.
Het voorgaande brengt met zich dat [eiser/verweerder] vorderingen tegen Hoogheemraadschap eveneens zullen worden afgewezen.
4.11.
[eiser/verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde/eiser1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht 304,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563)
Totaal € 1.430,00
4.12.
De kosten aan de zijde van Hoogheemraadschap worden begroot op nihil.
in reconventie
4.13.
In reconventie vorderen [gedaagde/eiser1] c.s. kort gezegd dat [eiser/verweerder] – tegen een schadeloosstelling van € 21.000 – dient mee te werken aan (i) het verlenen van een erfdienstbaarheid die strekt tot het handhaven van de bestaande toestand, dan wel (ii) het overdragen van het opstalrecht voor zover dit het grensoverschrijdende gedeelte betreft. Artikel 5:54 BW bepaalt dat een dergelijke vordering mogelijk is indien een gebouw of een werk ten dele op, boven of onder het erf van een ander is gebouwd en de eigenaar van het gebouw of werk door wegneming van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder benadeeld zou worden dan de eigenaar van het erf of door handhaving daarvan.
4.14.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of artikel 5:54 BW van (analoge) toepassing is op een situatie waarin het opstalrechten in plaats eigendomsrechten betreft. [eiser/verweerder] betoogt dat dit niet het geval is, maar de rechtbank volgt hem daarin niet. Artikel 5:54 BW brengt mee dat iemand met een eigendomsrecht – dat wordt beschouwd als een sterker recht dan het recht van opstal – onder omstandigheden overbouw moet dulden. Niet valt in te zien waarom een dergelijke vordering dan niet ook tegen een beperkt recht zoals het opstalrecht kan worden ingesteld. Deze conclusie is bovendien in lijn met de algemene opvatting in de literatuur waarin bij toepassing van artikel 5:2 BW (revindicatie) beperkt gerechtigden met eigenaren gelijk worden gesteld.
4.15.
Nu [gedaagde/eiser1] c.s. eveneens (medewerking aan) overdracht of vestiging van een erfdienstbaarheid vorderen ten aanzien van het onbebouwde gedeelte van 42,66 m2, dient in de tweede plaats te worden beoordeeld of artikel 5:54 BW ook bij onbebouwde grond toepassing vindt. Met [eiser/verweerder] is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is. Blijkens de tekst van artikel 5:54 lid 1 BW kan enkel overdracht of een erfdienstbaarheid worden gevorderd wanneer een “
gebouw of werk ten dele op, boven of onder het erf van een ander [is] gebouwd”. Dit betekent dat de vordering van [gedaagde/eiser1] c.s. – voor zover dit het onbebouwde gedeelte betreft – zal worden afgewezen.
4.16.
Voor wat betreft de overbouw van de garage zal de rechtbank de vordering van [gedaagde/eiser1] c.s. wel toewijzen. Gelet op het overwogene in 4.3-4.8 hiervoor, worden [gedaagde/eiser1] c.s. onevenredig veel zwaarder benadeeld bij wegneming van de overbouw dan [eiser/verweerder] bij handhaving van de huidige situatie. Voor zover [eiser/verweerder] met zijn stelling dat [gedaagde/eiser1] c.s. zich bij aankoop van het opstalrecht hadden moeten vergewissen van de kadastrale erfgrens wenst te betogen dat [gedaagde/eiser1] c.s. kwade trouw of grove schuld kan worden verweten, slaagt dit betoog niet. In aanvulling op hetgeen overwogen in 4.8 geldt dat van 'kwade trouw' en 'grove schuld' zoals bedoeld in artikel 5:54 lid 3 BW pas sprake is indien [gedaagde/eiser1] c.s. een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt – dat verder reikt dan het enkel niet hebben geraadpleegd van de openbare registers. Dat hiervan sprake is, is gesteld noch gebleken.
4.17.
[eiser/verweerder] voert tenslotte nog aan dat de vorderingen van [gedaagde/eiser1] c.s. moeten worden afgewezen omdat [gedaagde/eiser1] c.s. Hoogheemraadschap niet in rechte hebben betrokken. Dit kan niet tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde/eiser1] c.s. leiden. [gedaagde/eiser1] c.s. vorderen immers niet de overdracht of de vestiging van de erfdienstbaarheid te realiseren, maar slechts dat [eiser/verweerder] wordt veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan het vestigen van een erfdienstbaarheid of de overdracht, zodat een en ander – voor zover nodig – in overleg met Hoogheemraadschap kan geschieden.
Schadeloosstelling
4.18.
[gedaagde/eiser1] c.s. vorderen de vestiging van de erfdienstbaarheid of de overdracht tegen een schadeloosstelling van € 21.000, onder verwijzing naar het taxatierapport.
4.19.
De vaststelling van de schadeloosstelling dient naar redelijkheid te worden vastgesteld, rekening houdend met de omstandigheden van het geval. [eiser/verweerder], zo begrijpt de rechtbank, betwist de deugdelijkheid van het taxatierapport op zichzelf niet. Hij stelt zich echter op het standpunt dat de taxateur ten onrechte (enkel) heeft gekeken naar de waarde die het grensoverschrijdende gedeelte voor [gedaagde/eiser1] c.s. vertegenwoordigt, in plaats van de waarde(vermindering) die het gemis van het grensoverschrijdende gedeelte voor [eiser/verweerder] betekent. [eiser/verweerder] miskent daarbij echter dat in dit geval niet is gebleken dat de waarde(vermindering) van het grensoverschrijdende gedeelte voor zijn perceel hoger zal zijn dan de waarde zoals berekend in het taxatierapport. De rechtbank acht daarbij relevant dat in het taxatierapport onbebouwde grond lager wordt gewaardeerd dan bebouwde grond. Tegen die achtergrond valt niet in te zien waarom het door [eiser/verweerder] voorgenomen gebruik als onbebouwde grond (te weten een doorgang voor auto’s of parkeergelegenheid) een hogere waarde vertegenwoordigt dan het huidige gebruik door [gedaagde/eiser1] c.s. (met gedeeltelijke bebouwing). Dat geldt te meer nu (i) de door [eiser/verweerder] gewenste doorgang per auto niet de enige mogelijkheid is om het perceel aan de achterzijde te ontsluiten (zie ook 4.7 hiervoor) en (ii) bovendien nog enige werkzaamheden noodzakelijk zijn voordat het perceel als zodanig kan worden gebruikt, gelet op het hoogteverschil aan de voorkant en achterkant van het perceel.
4.20.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank bij de begroting van de schadeloosstelling de waarde uit het taxatierapport zal volgen. Nu het gebruik van het onbebouwde gedeelte voor [gedaagde/eiser1] c.s. noodzakelijk is om per auto de garage te bereiken (en in conventie is overwogen dat zij het gebruik hiervan niet hoeven te staken), zal de rechtbank bij het vaststellen van de schadeloosstelling voor de overbouw ook de waarde van het onbebouwde gedeelte meenemen. Dit betekent dat de rechtbank de schadeloosstelling zal vaststellen op het door [gedaagde/eiser1] c.s. gevorderde bedrag van € 21.000.
4.21.
[eiser/verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde/eiser1] c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat
563,00(2 x 0,5 punten × tarief € 563)
Totaal € 563,00
4.22.
[gedaagde/eiser1] c.s. vorderen betaling van de nakosten, evenals de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten. Deze kosten zullen worden toegewezen en op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser/verweerder] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde/eiser1] c.s. tot op heden begroot op € 1.430, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na de datum van de vonnis tot de dag der algehele voldoening,
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser/verweerder] naar zijn keuze om, voor zover het de 9,42 m2 met de garage bebouwde gedeelte van zijn perceel betreft, tegen schadeloosstelling, hetzij mee te werken aan het verlenen van een erfdienstbaarheid ten laste van zijn opstalrecht die strekt tot het handhaven van de bestaande toestand, hetzij mee te werken aan het overdragen van het voor de handhaving van de bestaande toestand benodigde gedeelte van zijn opstalrecht;
5.4.
stelt de schadeloosstelling zoals genoemd onder 5.3 vast op € 21.000;
5.5.
veroordeelt [eiser/verweerder] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde/eiser1] c.s. tot op heden begroot op € 563, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
in conventie en reconventie
5.6.
veroordeelt [eiser/verweerder] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 240 in conventie en reconventie tezamen aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na de datum van de vonnis tot de dag der algehele voldoening;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1617