ECLI:NL:RBNHO:2021:11328

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
C/15/316076 / FA RK 21-2252
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie van een minderjarige door de stiefouder met behoud van bloedbanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 december 2021 uitspraak gedaan over de adoptie van een minderjarige door zijn stiefvader. Het kind, geboren in 2010, heeft een goede band met zijn stiefvader en beschouwt hem als zijn vader. De biologische vader is volledig afwezig en heeft geen contact met het kind. De moeder van het kind steunt de adoptie en heeft het kind goed voorgelicht over de gevolgen van de adoptie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie in het belang van het kind is, waarbij de bloedband met de biologische vader en de andere kinderen van de vader behouden blijft. De rechtbank heeft de adoptie uitgesproken en de geslachtsnaam van het kind gewijzigd in die van de stiefvader. De rechtbank benadrukt dat de adoptie geen invloed heeft op de bestaande contacten van het kind met zijn halfbroers en -zussen, en dat het kind ook in de toekomst contact kan onderhouden met zijn biologische familie. De beslissing is genomen met inachtneming van de wettelijke vereisten en de wensen van het kind, die zelf ook heeft aangegeven de adoptie te willen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
adoptie
zaak-/rekestnr.: C/15/316076 / FA RK 21-2252
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 9 december 2021
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats]
hierna mede te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. J. de Ruiter, kantoorhoudende te Kampen,
-tegen-
[verweerder],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
hierna mede te noemen: de vader,
strekkende tot de adoptie van
-
[het kind] ,
geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats]
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. de Ruiter.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure opgeroepen:
de Raad voor de Kinderbeschermingte [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Raad.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoeker van 30 april 2021, ingekomen op
6 mei 2021;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van verzoeker van 15 juni 2021;
- de openbare oproep van de vader in de Staatscourant van 2 augustus 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 november 2021. Verzoeker, de moeder en mr. J. de Ruiter zijn in verband met ziekte van verzoeker en de moeder niet fysiek ter zitting verschenen, maar hebben de zitting telefonisch bijgewoond. Namens de Raad is verschenen mevrouw [x] .
1.3.
[de minderjarige] is na afloop van de zitting door de kinderrechter gehoord op 26 november 2021. Aan de advocaat van de verzoeker en de moeder alsmede de Raad is een terugkoppeling van dit gesprek gegeven. Dit heeft niet geleid tot een wijziging van de verzoeken of de hierna genoemde standpunten.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
De moeder en de vader zijn op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] gehuwd.
2.2.
Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] [de minderjarige] geboren.
2.3.
Het huwelijk is op 13 september 2011 ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2011 in de registers van de burgerlijke stand. Na het huwelijk is het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] van rechtswege in stand gebleven.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2012 is het gezamenlijk gezag van de moeder en de vader beëindigd en is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 maart 2020 is verzoeker mede belast met het gezag over [de minderjarige] .
2.6.
Verzoeker en de moeder hebben sinds 2014 een duurzame relatie en wonen sinds 2016 samen. Zij hebben op [datum] een notariële samenlevingsovereenkomst opgesteld en ondertekend. Verzoeker zorgt sinds in ieder geval 2016 samen met de moeder voor [de minderjarige] . Verzoeker heeft uit een eerder huwelijk twee meerderjarige dochters, [dochter 1] en [dochter 2] . [dochter 1] woont bij verzoeker en de moeder.

3.Beoordeling

3.1.
Verzoeker heeft verzocht de adoptie uit spreken van [de minderjarige] door verzoeker en daarbij tevens de geslachtsnaam van [de minderjarige] te wijzigen in [achternaam] , zijnde de geslachtsnaam van verzoeker.
3.2.
De vader, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet ter zitting verschenen en heeft het verzoek niet tegengesproken.
3.3.
De moeder stemt als mede met het gezag belaste ouder in met het verzoek tot adoptie.
3.4.
Uit de stukken het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vader kort na de echtscheiding uit Nederland is vertrokken en sindsdien geen pogingen meer heeft ondernomen om in contact te blijven met [de minderjarige] . De bij beschikking van 31 augustus 2011 vastgestelde kinderbijdrage voor [de minderjarige] wordt door de vader niet betaald noch heeft hij op enige andere manier bijgedragen aan de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . De moeder is rond het vertrek van de vader naar het buitenland bekend geraakt met het feit dat de vader in Nederland bij nog twee vrouwen een kind heeft. De moeder heeft goed contact met deze vrouwen en daardoor ziet [de minderjarige] enkele keren per jaar zijn halfbroer [naam] en zijn halfzus [naam] , die hij, zo is tijdens het kindgesprek gebleken, [halfbroer] en [halfzus] noemt. De moeder hecht eraan dat [de minderjarige] bekend blijft met zijn herkomst, ook al is er geen enkele bekendheid met de vader.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker voor [de minderjarige] een vader is en dat zij elkaar over en weer zien als vader en zoon. [de minderjarige] noemt verzoeker ook papa. [dochter 1] en [dochter 2] zien [de minderjarige] als hun broer en hij ziet beide als zijn zussen. Uit het kindgesprek met [de minderjarige] is gebleken dat de wens tot adoptie van [de minderjarige] zelf afkomstig is. Hij wil graag de geslachtsnaam van verzoeker dragen. Hij weet dat hij een biologische vader heeft. Hij heeft goed contact met [halfbroer] en [halfzus] , die hij als familie beschouwt, en zij ondernemen ook leuke activiteiten met elkaar. Ook met de moeders van [halfbroer] en [halfzus] is er goed contact. Er wordt open gesproken over de vader. De moeder spreekt goed Spaans en [de minderjarige] is voornemens eveneens Spaans te leren. Hij wil graag met zijn moeder en verzoeker naar Cuba om daar de vader van de vader, opa dus, te kunnen bezoeken. [de minderjarige] weet dat zijn moeder belang hecht aan de afkomst van [de minderjarige] en hij vindt het zelf ook fijn dat daar aandacht voor is. [de minderjarige] wil graag dat hij echt een kind wordt van verzoeker. De moeder heeft [de minderjarige] door middel van een uitgebreide tekening laten zien hoe adoptie werkt en wat de gevolgen daarvan zijn. Zo begrijpt [de minderjarige] goed dat er met de vader nu een bloedband én een juridische band is en dat na de adoptie alleen de bloedband nog blijft bestaan, maar dat hij wel een juridische band zal krijgen met verzoeker. Ook is het [de minderjarige] duidelijk dat de bloedband én juridische band met zijn moeder blijft bestaan en hij altijd bij haar hoort.
3.6.
De rechtbank heeft op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, de overtuiging dat de gevraagde adoptie in het kennelijk belang van [de minderjarige] is. Tevens is komen vast te staan dat [de minderjarige] thans en naar voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien niets meer van zijn vader in de hoedanigheid van ouder heeft te verwachten, zodat, nu ook overigens aan wettelijke voorwaarden is voldaan, het verzoek voor toewijzing vatbaar is. De adoptie laat onverlet dat er een bloedband blijft bestaan tussen [de minderjarige] en de vader en tussen [de minderjarige] en [halfbroer] en [halfzus] . De adoptie heeft dan ook geen invloed op de contacten die [de minderjarige] onderhoudt met [halfbroer] en [halfzus] en mogelijk in de toekomst ook met zijn opa of wellicht de vader.
3.7.
[de minderjarige] is het eerste kind tot wie verzoeker en de moeder in familierechtelijke betrekking komen te staan. Zij hebben er voor gekozen dat [de minderjarige] de geslachtsnaam
[naam]zal hebben. [de minderjarige] heeft hiermee ingestemd.
Nu deze keuze aan verzoeker en de moeder is voorbehouden, zoals opgenomen in artikel 1:5, lid 3 BW, is er geen beslissing van de rechtbank vereist tot wijziging van de geslachtsnaam, zoals door verzoeker is verzocht. Artikel 1:5 BW schrijft voor dat de beschikking inzake de adoptie de verklaring van verzoeker en de moeder vermeldt, zoals in overweging 3.7. thans is opgenomen.

4.Beslissing

4.1.
spreekt uit de adoptie van de minderjarige van het mannelijk geslacht:
[het kind],
geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
door verzoeker voornoemd.
4.2.
verstaat dat de geslachtsnaam van de minderjarige zal zijn:
[naam];
4.3.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
4.4.
draagt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam;
4.5.
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.