ECLI:NL:RBNHO:2021:11343

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
96.113110.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaar tegen omzetting taakstraf met bijzondere omstandigheden en rechterlijke herkansing

Op 9 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde, die lijdt aan psychische klachten, had een taakstraf van 40 uren opgelegd gekregen, maar had slechts 8 uren gewerkt. De reclassering concludeerde dat de taakstraf niet was uitgevoerd vanwege de psychische toestand van de veroordeelde en zijn hoge schulden. Het Openbaar Ministerie had de resterende 32 uren omgezet in 16 dagen hechtenis. De veroordeelde en zijn raadsvrouw maakten bezwaar tegen deze omzetting, waarbij werd verzocht om een herkansing, gezien de recente uitspraak van de rechtbank die een vergelijkbare situatie had behandeld. Tijdens de zitting op 9 december 2021 werd de raadsvrouw gehoord, evenals de officier van justitie, die pleitte voor een allerlaatste kans voor de veroordeelde. De rechtbank oordeelde dat de beslissingen van AICE, de uitvoerende instantie, onvoldoende rekening hielden met het totale beeld van de dader en de bijzondere omstandigheden van de zaak. De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en bepaalde dat de veroordeelde de taakstraf binnen zes maanden moest voltooien, met inachtneming van de eerder uitgesproken herkansing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Enkelvoudige kamer
Registratienummer: 21.018986
Parketnummer: 96.113110.19
Uitspraakdatum: 9 december 2021
BESLISSINGvan de rechtbank naar aanleiding van het op 6 december 2021 ter griffie van deze rechtbank ingediende bezwaarschrift ex artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[Y], veroordeelde,
[geboortedatum],
[woonplaats], thans gedetineerd,
te dezer zake woonplaats kiezende te (1016 PX) Amsterdam, Eerste Laurierdwarsstraat 6,
ten kantore van zijn raadsvrouw mr. G.E. Menick,
gericht tegen de kennisgeving van het Openbaar Ministerie van het bevel tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in bovengenoemde rechtbank van 13 augustus 2019 opgelegde vervangende hechtenis.

1.De procedure

1.1.
Aan veroordeelde is bij voormeld vonnis van de politierechter voor overtreding van artikel 9 lid 7 Wegenverkeerswet 1994 onder meer een taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid opgelegd van 40 uren te vervangen door 20 dagen hechtenis.
1.2.
Veroordeelde is op 16 juli 2021 begonnen met de uitvoering van de taakstraf. Hij heeft 8 uur gewerkt. Om uiteenlopende redenen heeft veroordeelde daarna geen verdere uitvoering gegeven aan zijn werkstraf.
1.3.
Op 14 september 2021 is door de reclassering een “afloopbericht taakstraf” verzonden met betrekking tot deze zaak. Dit afloopbericht vermeldt als conclusie het volgende:
Betrokkene geeft aan psychische klachten te hebben en gebruikt, volgens zijn zeggen, dusdanig zware medicatie dat het voor hem niet mogelijk is de werkstraffen uit te voeren. Daarnaast heeft hij hoge schulden die hij moet afbetalen. Dit geeft hem veel stress en kan dan ook niet de gemaakte werkafspraken nakomen. De reclassering heeft zoveel mogelijk rekening gehouden met de situatie van betrokkene. Gezien het verloop van de werkstraf zijn wij genoodzaakt de werkstraf als mislukt te retourneren aan Justitie.
1.4.
Bij kennisgeving van 22 november 2021, op 26 november 2021 aan het woonadres van veroordeelde betekend, heeft het Openbaar Ministerie aan veroordeelde meegedeeld dat de resterende 32 uren taakstraf worden omgezet in een vervangende hechtenis van 16 dagen met als reden dat veroordeelde volgens opgave van de reclassering de opgelegde taakstraf niet heeft verricht.
1.5.
De veroordeelde is op 3 december 2021 aangehouden in verband met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Hij is eerst overgebracht naar het politiebureau in Hoorn. Vanwege afwijkend gedrag en suïcidale uitingen vond de politie het verstandig om veroordeelde over te brengen naar het hoofdbureau in Zaandijk, waar permanente camerabewaking mogelijk is.
Nadien is veroordeelde overgebracht naar het detentiecentrum op Schiphol, waar hij op dit moment nog verblijft. De einddatum van de vervangende hechtenis is bepaald op 19 december 2021.
1.6.
Namens veroordeelde heeft zijn advocate op 6 december 2021 tegen de kennisgeving bezwaar gemaakt.
1.7.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de openbare raadkamer van 9 december 2021.
Daarbij zijn gehoord de raadsvrouw van veroordeelde, mr. G.E. Menick en de officier van justitie, mr. N. Swart. De veroordeelde heeft op advies van zijn raadsvrouw afstand gedaan van het recht om te worden gehoord, omdat veroordeelde dan niet hoefde te worden aangevoerd vanuit het Detentiecentrum. Daarom kon de zitting op korte termijn plaatsvinden.

2.Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsvrouw

2.1.
Een eerder bezwaarschrift van veroordeelde tegen een eerdere omzetting van een andere taakstraf is behandeld op 17 november 2021. Tijdens die zitting is naar voren gebracht dat veroordeelde door zijn ziekte (schizofrenie, depressie en suïcidale gedachten), het onder bewind staan (betrokkene ontving niet altijd geld voor het vervoer naar de plaats van uitvoering van de werkstraf) en een medische kwestie niet in staat is geweest alle 40 uur te werken. Hij heeft wel 8 uur gewerkt van de aan hem opgelegde taakstraf. Veroordeelde verzoekt daarom om ook in deze zaak een herkansing te krijgen.
2.2.
De raadsvrouw heeft aanvullend ter zitting verklaard dat zij van mening is dat dezelfde beslissing zou moeten worden genomen als in de vorige zaak, die nog geen maand oud is.

3.Het standpunt van de officier van justitie

3.1.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde een allerlaatste kans dient te worden geboden. De officier van justitie verzoekt de rechtbank het bezwaarschrift gegrond te verklaren.

4.De beoordeling van het bezwaarschrift

ontvankelijkheid
4.1.
Het bezwaarschrift tegen de kennisgeving als bedoeld in artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering is binnen de gestelde termijn van veertien dagen na betekening daarvan ter griffie ingediend. Veroordeelde kan daarom worden ontvangen in zijn bezwaarschrift.
wat er aan de zitting vooraf ging
4.2.
De rechtbank heeft recent een bezwaarschrift van veroordeelde behandeld, dat in verband met een andere niet verrichte taakstraf was ingediend. In de beschikking van 17 november 2021 overwoog de rechtbank als volgt:
“De rechtbank stelt vast dat de reclassering negatief over veroordeelde heeft gerapporteerd. Volgens de reclassering heeft veroordeelde aangegeven psychische klachten te hebben en vanwege zware medicatie niet in staat te zijn de werkstraf uit te voeren. Daarnaast moet hij hoge schulden afbetalen. Omdat dit hem veel stress oplevert, kan hij de gemaakte werkafspraken niet nakomen.
De reclassering heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de situatie van betrokkene. Dit is in beginsel voldoende om tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift te kunnen komen, tenzij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die zich na het opleggen van de taakstraf hebben voorgedaan, zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inmiddels gewijzigde persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, en in aanmerking genomen dat veroordeelde wel is begonnen aan onderhavige taakstraf,bij wijze van allerlaatste kans, alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld alsnog de taakstraf te verrichten,na aftrek van de inmiddels uitgezeten vervangende hechtenis, een en ander op de wijze als hieronder nader staat aangegeven.
De rechtbank heeft in haar oordeel meegewogen dat de raadsvrouw aangeeft dat het beter met veroordeelde gaat, veroordeelde al een aantal uren heeft gewerkt in onderhavige taakstraf en veroordeelde vanaf 25 november 2021 zijn eigen geld en daardoor vervoer kan regelen.
Uit het vorenstaande volgt dat het bezwaarschrift gegrond zal worden verklaard.”
4.3.
Veroordeelde is op 3 december 2021 aangehouden en is sindsdien gedetineerd.
4.4.
Uit de aan de zitting voorafgaande e-mail correspondentie tussen de administratie van de rechtbank en die van het openbaar ministerie blijkt dat de advocate aan AICE (de uitvoerende instantie van het ministerie van Justitie en Veiligheid) heeft verzocht de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te schorsen, totdat op het bezwaar zou zijn beslist. Zij heeft daarbij gewezen op de eerdere beslissing van 17 november 2021.
AICE heeft dat verzoek afgewezen en vermeldde daarbij het volgende:
“In beginsel wordt er geen opschortende werking verleend aan het indienen van een bezwaarschrift tegen de omzetting van de taakstraf. Alleen indien er sprake is van een evident gegrond bezwaarschrift of als er zwaarwegende, bijzondere redenen zijn, kan de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis worden opgeschort.”
4.5.
De griffier van de rechtbank heeft op verzoek van de behandelend rechter de kwestie onder de aandacht gebracht van de executie-officier. Deze antwoordde:
“Ik heb geen bevoegdheden om de executie op te schorten; het OM gaat daar niet meer over.
Ik kan alleen AICE erop te wijzen:
-dat heel recent in een eerdere zaak tegen deze zelfde persoon [waarin ook een bezwaarschrift tegen de omzetting van de taakstraf is ingediend] WEL een rechterlijke herkansing is verleend.
-dat het zeer waarschijnlijk is dat de rechter op het huidige bezwaarschrift een zelfde beslissing zal nemen en een herkansing geven.
En AICE vragen het verzoek om opschorting nogmaals te beoordelen.”
4.6.
Vervolgens deelde AICE opnieuw mee niet tot schorsing over te gaan.
4.7.
Op de website van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (CJIB) wordt over de organisatie AICE het volgende vermeld:
“Bij het CJIB is daarom het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen (AICE) ingericht. Het AICE coördineert de uitvoering van straffen in ons land. Denk bijvoorbeeld aan gevangenisstraffen, taakstraffen of verkeersboetes. Meerdere organisaties werken samen zodat een dader zijn straf werkelijk ondergaat en zijn daarin afhankelijk van elkaar; ze werken in een keten samen. Dat zijn onder andere de Politie, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Reclasseringsorganisaties. Het AICE zorgt ervoor dat elke ketenpartner op het juiste moment de juiste informatie ontvangt.
Coördineren
Een uitspraak van een rechter of een beslissing van het Openbaar Ministerie leidt tot een zogenaamde strafrechtelijke beslissing. Op verzoek van het Openbaar Ministerie start de coördinatie door het AICE. We bekijken de zaak en bepalen het totale beeld van de dader. Om vervolgens te bepalen welke ketenpartner wanneer wat moet doen in de uitvoering van de straf. Zo kijken we onder andere of de dader misschien nog een straf heeft open staan, of er bijzondere omstandigheden zijn of dat een slachtoffer bekend is. Dat is belangrijk voor de volgorde en aanpak.
Het AICE stuurt de ketenpartner die een taak heeft een gerichte uitvoeringsopdracht en zorgt ervoor dat ze daarmee aan de slag kunnen. Wij bewaken ook de voortgang. Mocht er tijdens de uitvoering van de straf een nieuwe situatie ontstaan, dan ondernemen we actie. Zo volgt wederom de juiste aanpak.”
Inhoudelijke behandeling van het bezwaar
4.8.
Tijdens de behandeling van het huidige bezwaarschrift van veroordeelde heeft de rechtbank ter zitting aan de officier van justitie gevraagd welke omstandigheden ertoe hebben geleid dat veroordeelde op 3 december 2021 – dus kort na de vorige beslissing in de andere zaak waarin aan veroordeelde nog een nieuwe kans werd geboden om de resterende taakstraf alsnog te verrichten – is aangehouden en sindsdien gedetineerd zit.
De officier deelde mee dat haar geen nieuwe omstandigheden bekend waren.
4.9.
Sinds 1 januari 2020 worden door de rechter opgelegde straffen ten uitvoer gelegd door de Minister van Justitie en Veiligheid. [1] De minister doet dat niet zelf; die bevoegdheid is overgedragen aan AICE. Zoals uit de tekst hiervoor (zie 4.7) volgt, is onder meer de bedoeling dat AICE die tenuitvoerlegging coördineert. De rechtbank stelt vast dat deze zaak zich juist kenmerkt door gebrek aan coördinatie.
4.9.1.
Allereerst zijn de beslissingen tot omzetting van de twee taakstraffen niet gelijktijdig aan veroordeelde aangezegd. Dat had als gevolg dat veroordeelde slechts bezwaar kon aantekenen tegen de wel aangezegde omzetting.
4.9.2.
De tweede beslissing tot omzetting van de taakstraf is genomen nadat de rechter al op het eerste bezwaarschrift had beslist; bij die tweede omzetting is daarmee geen rekening gehouden.
4.9.3.
Ten slotte wordt door AICE kennelijk iedere omzetting afzonderlijk beoordeeld, gelet op de afwijzende beslissing op het verzoek tot schorsing, zelfs nadat de officier van justitie aan AICE had meegedeeld dat het zeer waarschijnlijk was dat de rechter op het huidige bezwaarschrift een zelfde beslissing zou nemen en een herkansing zou geven.
4.10.
De rechtbank oordeelt verder als volgt.
Ook deze veroordeelde zal zijn door de rechter opgelegde straf moeten ondergaan. Juist in een geval als dat van deze veroordeelde (lijdend aan schizofrenie en angststoornissen) is maatwerk daarbij echter van belang. Bij de tenuitvoerlegging moet volgens de wet rekening worden gehouden met alle in aanmerking komende belangen, waaronder ook die van de veroordeelde. [2] Er zal daarbij dus moeten worden gekeken naar de persoon van de veroordeelde. Tot 1 januari 2020 was daarvoor de executie-officier van justitie, die namens het Openbaar Ministerie dat maatwerk leverde.
4.11.
Nergens blijkt uit dat AICE bij de beslissingen rekening heeft gehouden met “het totale beeld van de dader”. In deze zaak is bovendien sprake van “bijzondere omstandigheden”, namelijk de recente uitspraak van de rechtbank, waarin is geoordeeld dat veroordeelde nog een herkansing krijgt. Feitelijk wordt door AICE de rechterlijke beslissing genegeerd. De beslissingen van AICE hebben op deze wijze een hoog ‘computer-says-no’-gehalte. Mede gelet op de recente ervaringen van het Kindertoeslagschandaal zou van een overheidsinstantie anders mogen worden verwacht.
4.12.
Er zijn in deze zaak geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot een andere beslissing dan die van 17 november 2021. Het bezwaar zal daarom ook in deze zaak gegrond worden verklaard.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het bezwaarschrift gegrond;
- bepaalt dat veroordeelde het nog te verrichten deel van de taakstraf
(16 uren)
moet verrichten, te voltooien binnen een termijn van 6 maanden, te weten
uiterlijk op 9 juni 2022.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van M Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2021.

Voetnoten

1.Art. 6:1:1, eerste lid Sv.
2.Artikel 6.1.3 Sv.