ECLI:NL:RBNHO:2021:11348

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
105492-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen opzettelijke invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen met betrekking tot grote drugstransporten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen voor grote drugstransporten. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 27,2 kilogram cocaïne op 12 januari 2019 en ongeveer 161 kilogram cocaïne op 4 april 2019, beide op Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het eerste feit, maar bewezenverklaring voor de feiten 2 en 3. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1 en 3, maar zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor feit 2.

De rechtbank heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was wat de verdachte onder feit 1 ten laste was gelegd, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Voor de feiten 2 en 3 heeft de rechtbank echter voldoende bewijs gevonden. De verdachte had een aansturende rol in de drugstransporten en maakte misbruik van zijn contacten bij Kuehne & Nagel om de invoer van cocaïne te faciliteren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte zwaar meegewogen in de strafmaat. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven, met ingang van 7 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/105492-19 (P)
Uitspraakdatum: 23 november 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4, 5 en 9 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs.
M. Duin en K. Sanders en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G.R. Stolk, advocaat te Schiedam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 januari 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en/of heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 27,2 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
primair
hij op of omstreeks 4 april 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 161 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2019 tot en met 4 april 2019 te Schiphol, althans binnen de gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland te ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 161 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
  • informatie heeft vergaard over vluchten en/of lading(en) en/of werkroosters en
  • (telefonisch) onderling informatie en instructie(s) heeft gegeven en ontvangen
over de aankomst van zendingen verdovende middelen en
  • onderling ontmoetingen heeft gehad en/of gearrangeerd en
  • geldbedragen aan mededaders in het vooruitzicht heeft gesteld en/of overgedragen
en/of ontvangen en
- mededaders heeft verzocht om zich beschikbaar te houden en/of diensten te ruilen
ten behoeve van het uithalen en wegvoeren van de pakketten met verdovende
middelen en
- zich beschikbaar gehouden en/of diensten geruild en/of zich op een bepaalde
(voor drugsinvoer strategische) locatie te werk laten stellen en/of aldaar aanwezig
geweest;
- de voor drugstranssport gebruikte zending gefotografeerd en/of onderzocht;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 april 2019 te Schiphol, althans binnen de gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk (op meerdere tijdstippen, waaronder in elk geval op 12 januari 2019 en 4 april 2019) binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren, verstrekken en vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de hij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit( en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn
en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den] om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en zijn mededader(s) (meermalen),
  • informatie vergaard over vluchten en/of lading(en) en/of werkroosters en
  • (telefonisch) onderling informatie en instructie(s) gegeven en ontvangen over de
aankomst van zendingen verdovende middelen en
  • onderling ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd en
  • geldbedragen aan mededaders in het vooruitzicht gesteld en/of overgedragen en/of ontvangen en
  • mededaders verzocht om zich beschikbaar te houden en/of diensten te ruilen ten
behoeve van het uithalen en wegvoeren van de pakketten met verdovende
middelen en
- zich beschikbaar gehouden en/of diensten geruild en/of zich op een bepaalde
(voor drugsinvoer strategische) locatie te werk laten stellen en/of aldaar aanwezig
geweest;
- de voor drugstranssport gebruikte zending gefotografeerd en/of onderzocht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken en heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het standpunt van de raadsman zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging feit 3
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van feit 3 moet worden vrijgesproken, omdat alle daarin ten laste gelegde voorbereidingshandelingen betrekking hebben op de uiteindelijk geslaagde invoer van cocaïne op 4 april 2019. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat in de visie van de verdediging sprake is van eendaadse samenloop van de onder feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde feiten in de zin dat sprake is van een feitencomplex waarvan de verdachte slechts één verwijt kan worden gemaakt. Voor zover sprake is van eendaadse samenloop kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot vrijspraak leiden maar dient het bij de kwalificatie en de straftoemeting tot uitdrukking te worden gebracht.
De rechtbank overweegt hierover verder nog het volgende. Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat er eind maart 2019 meerdere gesprekken zijn gevoerd over de invoer van acht dozen met cocaïne via een vliegtuig dat zou landen op Maastricht Aachen Airport. Op 28 maart 2019 bleek dat de dozen niet met het vliegtuig mee konden. Vervolgens is het transport verschoven naar een week later, waarna op 4 april 2019 op Maastricht Aachen Airport acht dozen met cocaïne tussen een lading zijn aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de voorbereidingshandelingen die vanaf 27 maart 2019 zijn verricht om het transport uiteindelijk op 4 april 2019 te doen slagen een dusdanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt. Ten aanzien van deze feiten is dus sprake van eendaadse samenloop.
Op grond van de inhoud van het dossier staat echter ook vast dat de verdachte in februari 2019 voorbereidingshandelingen heeft verricht die betrekking hadden op een ander cocaïnetransport. Deze handelingen, bestaande uit gevoerde telefoongesprekken en een ontmoeting bij de McDonalds zagen – gelet op het noemen van andere plaatnummers, de verklaring van [getuige] en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat het steeds wat anders was en dat niets kwam – op een ander cocaïnetransport dat uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden. De rechtbank concludeert ten aanzien van deze voorbereidingshandelingen dat sprake is van meerdaadse samenloop.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
2.
primair
hij op 4 april 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van ongeveer 161 kilogram cocaïne;
3.
hij in de periode van l januari 2019 tot en met 30 april 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk op meerdere tijdstippen binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit( en) mede te plegen, en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van die feiten hebben getracht te verschaffen, en/of
- gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en zijn
mededaders wisten of ernstige redenen hadden om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van die feiten,
hebbende verdachte en zijn mededaders (meermalen),
- informatie vergaard over vluchten en/of ladingen en/of werkroosters en
(telefonisch) onderling informatie en instructies gegeven en ontvangen over de
aankomst van zendingen verdovende middelen en
  • onderling ontmoetingen gehad en
  • geldbedragen aan mededaders in het vooruitzicht gesteld en/of overgedragen en/of ontvangen en
  • mededaders verzocht om zich beschikbaar te houden en/of diensten te ruilen ten
behoeve van het uithalen en wegvoeren van de pakketten met verdovende
middelen en
  • zich beschikbaar gehouden en/of diensten geruild en/of zich op een bepaalde (voor drugsinvoer strategische) locatie te werk laten stellen en/of aldaar aanwezig geweest;
  • de voor drugstranssport gebruikte zending gefotografeerd en/of onderzocht.
Hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
feit 3:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, zich en/of een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen gelegenheid en/of daarbij behulpzaam te zijn, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar en 8 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officieren van justitie hebben daarbij gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar een aantal uitspraken van andere rechtbanken, verzocht om een gevangenisstraf op te leggen van hoogstens drie jaar. Daarnaast heeft de raadsman tevens verzocht over te gaan tot opheffing van het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis dan wel de schorsing voort te laten duren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van 161 kilo cocaïne. De cocaïne zat verstopt in dozen bloemen, afkomstig uit Colombia. Verder heeft de verdachte voorbereidingshandelingen verricht die gericht waren op de invoer van cocaïne. De verdachte had hierbij een aansturende rol. Hij was de schakel tussen een persoon die hoger in de organisatie zat en de mensen die in de uitvoerende sfeer en werkzaam bij het bedrijf Kuehne & Nagel op Schiphol rond het drugstransport actief waren en op de werkvloer een coördinerende rol hadden. Hij informeerde anderen over de vluchten waarin de zending (mogelijk) was verborgen en vroeg anderen om de uithalers te regelen.
Vanwege zijn contacten als oud-medewerker van Kuehne & Nagel, kon verdachte werknemers van dit bedrijf benaderen om mee te werken bij de uitvoering van een drugstransport, dan wel de voorbereiding daarvan. Daarbij heeft hij misbruik gemaakt van de functies van zijn mededaders en de aan hen uit hoofde van die functies verleende toegang tot beveiligde delen van de luchthaven Schiphol. De verdachte hoefde zelf geen invoerhandelingen op het Schipholterrein te verrichten en liep daardoor minder risico’s dan zijn mededaders. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan en zal de rol van de verdachte in strafverzwarende zin betrekken bij de bepaling van de op te leggen straf.
Met zijn handelen heeft de verdachte een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De verspreiding van en de georganiseerde handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van zware criminaliteit en heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Zo is een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten te relateren aan de behoefte aan verdovende middelen van gebruikers en gaat de handel in drugs de laatste jaren steeds vaker gepaard met ernstige geweldsdelicten. Aan opzettelijke invoer van cocaïne zijn hoge wettelijke strafmaxima verbonden ter voorkoming van het ontstaan van een grootschalige binnenlandse markt. De verdachte heeft zich bij het plegen van deze feiten enkel laten leiden door het oogmerk van snel en eenvoudig financieel gewin.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 25 oktober 2021 van Reclassering Nederland. De reclassering schat het recidiverisico laag in en adviseert om geen bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf verder gekeken naar de relatief beperkte periode waarin de strafbare feiten hebben plaatsgevonden. Voor wat betreft de voorbereidingshandelingen heeft de rechtbank er bovendien rekening mee gehouden dat voor zover deze zien op gedragingen die vanaf 27 maart 2019 zijn verricht, sprake is van eendaadse samenloop met het onder 2 primair bewezenverklaarde geslaagde transport op 4 april 2019. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat hij na de schorsing van de voorlopige hechtenis geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting in drugszaken en gekeken naar straffen die in zaken met gelijksoortige feiten en omstandigheden worden opgelegd.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn waarin de zaak had moeten worden behandeld met ongeveer zes maanden is overschreden. De rechtbank is van oordeel is dat deze overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Dit alles resulteert erin dat de rechtbank een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen dan door de officieren van justitie is gevorderd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft - kort samengevat - verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, althans de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis te laten voortduren, zodat de verdachte de behandeling van een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten.
Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur volgt dat de rechtbank nog immer ernstige bezwaren en de grond van de geschokte rechtsorde aanwezig acht voor de voorlopige hechtenis voor de in het vonnis van heden bewezenverklaarde feiten. Dit was ook ten tijde van het bevel tot schorsing het geval. Een afweging van de belangen van de maatschappij tegenover die van de verdachte leidde er toen echter toe dat de voorlopige hechtenis moest worden geschorst, omdat er nog geen datum bekend was waarop de inhoudelijke behandeling van de zaak zou plaatsvinden. Die situatie is nu niet langer aan de orde. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en de verdachte is bij vonnis van heden schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. Een hernieuwde afweging van de belangen van de maatschappij en verdachte leidt tot de conclusie dat de belangen van de maatschappij bij de detentie van verdachte nu zwaarder moeten wegen dan de belangen van de verdachte. Dit leidt tot het oordeel dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis moet worden opgeheven. De rechtbank ziet aanleiding hier een termijn van 14 dagen aan te verbinden, zodat de schorsing met ingang van 7 december 2021 wordt opgeheven.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 en 10a van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 2 primair en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op met ingang van 7 december 2021.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Mateman, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 november 2021.
Mr. Buiskool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.