In deze zaak heeft de passagier, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Turk Havayollari A.O., vanwege een gemiste aansluitende vlucht op 3 mei 2019. De passagier vordert compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder heeft de vordering betwist en een tegenvordering ingesteld voor juridische kosten van € 1.000,00, stellende dat de passagier rauwelijks is gedagvaard zonder de benodigde documentatie te overleggen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagier niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat onvoldoende bewijs is geleverd dat de passagier over het gepretendeerde vorderingsrecht beschikt. De passagier heeft een 're-assignment form' overgelegd, maar deze was niet ondertekend door de cedent, waardoor de cessie niet rechtsgeldig was. De kantonrechter heeft de proceskosten voor rekening van de passagier gesteld, omdat hij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering.
De tegenvordering van de vervoerder is afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelt dat de juridische kosten al zijn gedekt door het liquidatietarief. De proceskosten in de tegenvordering zijn begroot op nihil, gezien de samenhang met de vordering en het feit dat de passagier niet heeft gereageerd op de tegenvordering. De beslissing van de kantonrechter is op 24 november 2021 uitgesproken.