ECLI:NL:RBNHO:2021:11389

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
15.297928.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedendelict met onvoldoende steunbewijs voor verklaring aangeefster

Op 10 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting. De zaak vond plaats in IJmuiden op 28 januari 2020. De aangeefster deed op 5 februari 2020 aangifte van verkrachting, waarbij zij verklaarde dat de verdachte haar had gedwongen tot seksuele handelingen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat de seksuele handelingen consensueel waren. Tijdens de rechtszitting op 26 november 2021 werd het standpunt van de officier van justitie en de raadsman besproken. De officier van justitie pleitte voor vrijspraak, omdat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen en de forensische bevindingen zowel de aangifte als de verklaring van de verdachte konden ondersteunen. Hierdoor was er onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat het dossier niet voldoende steunbewijs bevatte voor de verklaring van de aangeefster en sprak de verdachte vrij. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig om het vonnis te registreren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.297928.20 (P)
Uitspraakdatum: 10 december 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Baadoudi, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 januari 2020 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, [aangever] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever], te weten (telkens)
- het brengen van zijn, verdachtes hand, althans een of meerdere vinger(s) in de vagina van voornoemde [aangever] en/of
- het (meermalen) brengen van zijn penis in de vagina van voornoemde [aangever]
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte,
- de deur van de woning op slot/dicht heeft gedaan en/of
- de handen van voornoemde [aangever] heeft vastgebonden met handboeien en/of
- die [aangever] over de leuning van de bank, althans op de bank heeft geduwd, althans gelegd en/of
- de broek en de onderbroek van die [aangever] naar beneden heeft getrokken en/of
- die [aangever] (vervolgens) naar de slaapkamer heeft gebracht en aldaar op het bed heeft geduwd, alhans op het bed heeft gelegd
en/of (aldus) (telkens) voor die [aangever] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij zich niet kon onttrekken en waardoor ze zich niet kon verzetten tegen genoemde handelingen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit. Hoewel de verklaring van de aangeefster wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, past dit steunbewijs eveneens in de door de verdachte gegeven verklaring over de gebeurtenissen op de avond van 28 januari 2020. Gelet hierop, acht de officier van justitie het steunbewijs van onvoldoende gewicht om tot een veroordeling te komen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank bij gebrek aan steunbewijs niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman verzoekt de verdachte vrij te spreken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 5 februari 2020 is door de aangeefster aangifte gedaan van verkrachting, gepleegd door de verdachte op 28 januari 2020, tussen 21.00 uur en 23.00 uur. De aangeefster heeft die avond bij haar vriendin [getuige], partner van de verdachte, en de verdachte gegeten. Rond 21.00 uur die avond is de aangeefster evenals de verdachte daar weggegaan en zijn zij samen in haar auto weggereden. Niet lang daarna is de aangeefster met de verdachte een pand in IJmuiden binnen gegaan.
Over wat er is gebeurd vanaf het moment dat zij het pand in IJmuiden betreden, lopen de verklaringen van de aangeefster en de verdachte uiteen. De aangeefster en de verdachte verklaren beiden dat zij seks hebben gehad. Met betrekking tot de vraag of de aangeefster de seksuele handelingen onder dwang heeft moeten ondergaan, staan de verklaringen van de verdachte en de aangeefster lijnrecht tegenover elkaar.
De aangeefster heeft, kort gezegd, verklaard dat zij samen naar een pand in IJmuiden zouden gaan kijken en zij daar samen in haar auto heen zijn gereden. Eenmaal daar, heeft de verdachte de deur op slot gedaan en haar eerst tegen de leuning van een bank geduwd. Terwijl haar handen geboeid waren, heeft hij haar toen van achteren verkracht. Vervolgens heeft hij haar op haar rug op een bed geduwd, waarna hij, terwijl zij schreeuwde en huilde, met zijn vingers en penis, bij haar naar binnen is gegaan.
De verdachte ontkent de beschuldiging. Hij heeft, kort gezegd, verklaard dat hij die avond via oogcontact de aangeefster heeft uitgenodigd om met hem mee te gaan. Toen de aangeefster vervolgens buiten op de verdachte stond te wachten, zijn zij samen in de auto van de aangeefster naar een pand in IJmuiden gereden. Daar hebben zij, volgens de verdachte, op vrijwillige basis in de slaapkamer seks met elkaar gehad. Hij heeft voorgesteld of zij handboeien om wilde doen en dat wilde zij proberen. Terwijl haar handen op haar rug geboeid waren heeft zij hem gepijpt en is hij bij haar naar binnen geweest, ook met zijn vinger. Op het moment dat de verdachte merkte dat de aangeefster hysterisch werd en aangaf dat zij ermee wilde stoppen, is hij gestopt.
Steunbewijs
Aan de verdachte is een zedendelict (verkrachting) ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Indien de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter allereerst beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen, dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangever voldoende wettig bewijs kan opleveren.
De vraag die de rechtbank dan ook eerst moet beantwoorden is of de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie en de raadsman dat de verklaringen van de getuigen die zich in het dossier bevinden met betrekking tot de staat waarin zij de aangeefster later op de avond hebben aangetroffen, de rode striemen op de pols van de aangeefster en de uitkomsten van het forensisch onderzoek de aangifte ondersteunen, maar ook kunnen passen bij de verklaring van de verdachte over wat er die avond in IJmuiden is voorgevallen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van de aangeefster.
De rechtbank kan op basis van het dossier onvoldoende vaststellen of de verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen, waaronder het seksueel binnendringen. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2021.
De griffier G.A.M. Delis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.