ECLI:NL:RBNHO:2021:11580

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
HAA 21/2707 V
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen onbevoegdverklaring in bestuursrechtelijke zaak over WMO dagvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep van de opposant. De opposant had op 22 juni 2021 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem voor vervolgopvang in de vorm van daggeld voor een periode van 21 dagen. Na het niet tijdig nemen van een besluit door het college, heeft de opposant beroep ingesteld. De rechtbank verklaarde zich op 28 juli 2021 onbevoegd, omdat de brief van de opposant niet kon worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant heeft hiertegen verzet ingesteld, maar de rechtbank heeft dit verzet ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de brief van 22 juni 2021 niet voldeed aan de vereisten voor een aanvraag en dat het verzoek van de opposant niet kon leiden tot een besluit in de zin van de Awb. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het verzet alleen kan worden beoordeeld op de vraag of de eerdere uitspraak terecht was, en dat de inhoud van de beroepsgronden pas aan de orde komt als het verzet gegrond zou zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak en heeft het verzet ongegrond verklaard. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2707 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2021 op het verzet van

[opposant], opposant

(gemachtigde: mr. J. Sprakel).

Procesverloop

Op 22 juni 2021 heeft opposant het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (het college) gevraagd om vervolgopvang in de vorm van daggeld voor de periode van 21 dagen aansluitend aan de periode die per 24 juni 2021 zou verstrijken.
Bij brief van 28 juni 2021 heeft opposant beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Opposant heeft daarbij tevens gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 28 juli 2021 heeft de rechtbank dat zich onbevoegd verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 8 november 2021 op zitting behandeld, alwaar de gemachtigde van opposant is verschenen. Het college is met tegenbericht niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat nu de brief van 22 juni 2021 niet kan leiden tot een besluit in de zin van de Awb, artikel 6:2 van de Awb er ook niet toe kan leiden dat het niet tijdig beslissen op de brief van 22 juni 2021 gelijk gesteld wordt met zo’n besluit.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat er sprake is van een complex dossier dat is ontstaan met betrekking tot zijn opvang(faciliteit). De bij uitspraak van 11 maart 2021 getroffen voorlopige voorziening was een noodgreep die, ter overbrugging van een passende oplossing, bedoeld was hooguit voor de duur van drie weken te gelden. Opposant heeft verweerder gevraagd om continuering van deze voorlopige voorziening, maar eerst na tussenkomst van de rechtbank heeft verweerder op 30 maart 2021 aangegeven de regeling te zullen voortzetten. Ten onrechte heeft de rechtbank hierin gelezen dat verweerder hiermee voortzetting voor onbepaalde duur heeft beoogd. Het ligt in de rede dat er iedere drie weken een besluit moet worden genomen over het al dan niet continueren van de regeling, temeer omdat verweerder steeds voor een periode van drie weken betaalt voor het regelen van eigen opvang. Om die reden doet opposant iedere drie weken een nieuwe aanvraag op grond van de Wmo, waarop verweerder steeds niet reageert. En als er al een bevestiging van de zijde van verweerder komt, dan wordt het geld niet op tijd uitbetaald. Opposant stelt dat er als gevolg van de bestreden uitspraak geen rechtsgang meer voor hem overblijft. De indicatie beschermd wonen is eerder ten onrechte ingetrokken door verweerder en de voorziening in de vorm van daggeld is niet passend.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Bij uitspraak van 11 maart 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:1992) heeft de voorzieningenrechter een eerder getroffen voorlopige voorziening gewijzigd en bepaald dat aan opposant vanaf 11 maart 2021 een dagvergoeding moet worden betaald van € 45,– per dag en dat deze voorlopige voorziening vervalt na drie weken na dagtekening van deze uitspraak, of, als dat eerder is, een week na de dag waarop verweerder op het bezwaar van opposant tegen verweerders beslissing van 28 januari 2021 heeft beslist. Verweerder heeft in een e-mail van 30 maart 2021 aan opposant toegezegd dat hij deze voorziening voortzet totdat er een passende oplossing is gevonden.
5. Vervolgens is namens opposant bij brief van 22 juni 2021 het volgende verzocht:
‘‘Per email van 30 maart 2021 zegde u toe de voorziening te zullen voortzetten tot de passende oplossing er is. U betaalt sindsdien steeds voor een periode van 21 dagen. Laatstelijk betaalde u voor de periode van 4 juni 2021 tot en met 24 juni 2021. Die periode loopt over twee dagen dus af. Dat is al vrij snel. Client is daarom ook benieuwd of hij weer (tijdig) geld zal krijgen voor zijn opvang.
Tot nu toe is het steeds nodig geweest om een beroep en verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen om een toezegging van uw kant te krijgen. Mijn hoop blijft echter dat dat dit keer niet hoeft. Mijn verzoek is daarom dat uVOOR DONDERDAG 4 JUNI 2021 OM 12:00 UURbeslist op deze aanvraag. ’’
6. De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat in de uitspraak van 28 juli 2021 terecht is geconcludeerd dat – anders dan kennelijk door opposant is aangenomen – de brief van 22 juni 2021 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, lid 3, van de Awb. Het gaat immers niet om een verzoek tot het nemen van een besluit, zijnde een publiekrechtelijke rechtshandeling, maar het betreft een verzoek tot het tijdig betalen van de overeengekomen dagvergoeding. Daarom gaat het in casu om een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling, zijnde de continuering van een betalingsafspraak. Hiermee wordt – anders dan namens opposant kennelijk wordt veronderstelt – geen nieuw rechtsgevolg in het leven geroepen. Dit zou onder omstandigheden anders kunnen zijn indien de tussen partijen bestaande betalingsafspraak door verweerder eenzijdig zou worden beëindigd, maar daar is in dit geval geen sprake van geweest.
7. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 28 juli 2021. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.