2.3.Bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna: partnerbijdrage)
2.3.1.De vrouw verzoekt te bepalen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een partnerbijdrage van € 1.957,00 bruto per maand aan haar dient te voldoen.
2.3.2.De man verzoekt dit verzoek van de vrouw af te wijzen. De partnerbijdrage kan volgens de man niet hoger zijn dan € 466,00 bruto per maand.
2.3.3.De rechtbank overweegt dat uit de wet volgt dat de partnerbijdrage niet kan ingaan op een datum die is gelegen voor de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank bepaalt de ingangsdatum van een eventuele partnerbijdrage daarom op laatstgenoemde datum, zoals ook door de vrouw is verzocht en waartegen de man geen verweer heeft gevoerd.
2.3.4.De rechtbank rondt in haar beoordeling bedragen telkens op hele euro’s af.
Behoefte en behoeftigheid vrouw
2.3.5.De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de behoefte van de vrouw in 2020 € 2.332,00 netto per maand bedroeg, geïndexeerd naar 1 januari 2021 € 2.402,00 netto per maand. Voorts is niet langer in geschil dat na aftrek van de eigen inkomsten van de vrouw een aanvullende behoefte van de vrouw resteert van € 1.610,00 netto per maand, oftewel € 2.560,00 bruto per maand. Deze behoefte neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt.
2.3.6.De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de man over voldoende draagkracht beschikt om bij te dragen in de aanvullende behoefte van de vrouw.
2.3.7.De man gaat bij de berekening van zijn draagkracht uit van een bruto jaarinkomen van € 31.337,00. Voor dit inkomen heeft de man zich gebaseerd op zijn salarisspecificaties van januari 2021 tot en met augustus 2021. De man licht toe dat hij geen inkomsten uit overwerk meer geniet. Hij wijst in dit verband op de verklaring van zijn werkgever waarin staat vermeld dat de man vanaf 5 april 2021 gedurende 40 uur per week zal werken. Bij zwaarwegende bedrijfsbelangen bestaat volgens de werkgever de mogelijkheid dat de man overuren zal maken, maar deze kans is nihil en overwerk is dan niet van structurele aard. Ook uit zijn salarisspecificaties volgt volgens de man dat hij geen overuren meer heeft gemaakt. Voorts merkt de man op dat hij in 2021 een aantal keer vakantiedagen heeft laten uitbetalen aangezien hij het financieel niet redt vanwege zijn dubbele woonlasten en de kosten van de echtscheidingsprocedure. Volgend jaar zal hij weer gewoon zijn vakantiedagen opnemen. De extra inkomsten die de man in 2021 heeft gehad in verband met verloonde vakantiedagen zorgen volgens de man dan ook niet voor een hogere draagkracht.
2.3.8.De vrouw geeft aan dat het bruto jaarinkomen van de man in de jaren 2018, 2019 en 2020 respectievelijk € 47.973,00, € 47.672 en € 46.834,00 bedroeg. Gelet op deze jaarinkomens acht de vrouw de stelling van de man dat moet worden uitgegaan van een bruto jaarinkomen van € 31.337,00 onnavolgbaar. Een dergelijk jaarinkomen komt volgens de vrouw ook niet overeen met de salarisspecificaties 2021 van de man. De vrouw betwist dat de inkomsten van de man zijn afgenomen omdat hij geen overuren meer zou maken. Blijkens de salarisspecificaties van mei 2021 tot en met augustus 2021 heeft de man iedere maand overwerk uitbetaald gekregen. Dit maakt de verklaring van de werkgever dat de kans op overwerk nihil is onnavolgbaar en ongeloofwaardig. De salarisspecificaties tonen aan dat het overwerk structureel is. Als al sprake is van een inkomensachteruitgang, dan acht de vrouw dit verwijtbaar. Door de man lijkt alles te worden gedaan om de alimentatie omlaag te krijgen. De vrouw stelt dat bij de berekening van de draagkracht van de man tenminste moet worden uitgegaan van het inkomen dat hij genoot in 2019 toen er nog geen sprake was van een aanstaande echtscheiding.
2.3.9.De rechtbank zal bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van zijn huidige feitelijke inkomen dat volgt uit de salarisspecificaties over de periode van januari 2021 tot en met november 2021. Deze specificaties geven naar het oordeel van de rechtbank een getrouw beeld van de huidige inkomenssituatie van de man. De rechtbank ziet geen aanleiding om de ontvangen inkomsten uit overwerk in de maanden februari tot en met augustus 2021 buiten beschouwing te laten dan wel van een hoger fictief inkomen uit overwerk uit te gaan. Wel laat de rechtbank het inkomen van de man in 2021 in verband met uitbetaalde vakantiedagen buiten beschouwing. Deze inkomsten acht de rechtbank niet structureel gezien de onbetwiste verklaring van de man dat hij tijdelijk extra financiële middelen nodig had om zijn dubbele woonlasten en de kosten van de echtscheidingsprocedure te kunnen betalen.
2.3.10.Uit de salarisspecificaties van januari 2021 tot en met november 2021 volgen de volgende gemiddelde inkomensgegevens die de rechtbank tot uitgangspunt neemt:
- bruto loon (incl. ziekengeld) van € 2.301,00 per vier weken;
- overwerkloon en overwerktoeslag van € 214,00 per vier weken;
- pensioenpremie van € 225,00 per vier weken;
- pensioenpremie WIA AV van € 18,00 per vier weken;
- premie WGA-WHK van € 15,00 per vier weken.
2.3.11.Voorts houdt de rechtbank rekening met de vakantietoeslag en de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
2.3.12.De rechtbank neemt een woonlast van de man van € 650,00 per maand in aanmerking. In dit verband slaat de rechtbank acht op de door de man overgelegde brief van zijn werkgever waarin staat vermeld dat de man met ingang van 1 december 2021 woonruimte gaat huren in [plaats] voor € 650,00 per maand exclusief gebruikerskosten. Daarnaast hebben beide partijen ter zitting verklaard een woonlast van € 650,00 redelijk te vinden. De stelling van de vrouw ter zitting dat de man deze woonlast kan delen met zijn partner volgt de rechtbank niet. De man heeft ter zitting verklaard dat hij alleen een woning gaat huren en niet gaat samenwonen met zijn partner. De rechtbank heeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
2.3.13.Tot slot gaat de rechtbank uit van een premie zorgverzekering van € 176,00 per maand, waarbij rekening wordt gehouden met het in de bijstandsnorm verdisconteerde bedrag, en het verplicht eigen risico van € 32,00 per maand nu dit tussen partijen niet in geschil is.
2.3.14.Zoals gebruikelijk wordt de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, toegepast en een draagkrachtpercentage van 60 gehanteerd.
2.3.15.Op grond van voormelde financiële gegevens berekent de rechtbank de draagkracht van de man voor het betalen van een partnerbijdrage op € 489,00 bruto per maand.
3.3.16.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een partnerbijdrage van € 489,00 bruto per maand aan de vrouw dient te betalen.
3.3.17.De rechtbank heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een exemplaar van deze berekening is aan de beschikking gehecht.