Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 juli 2021
- de aanvullende producties (vernummerd) 6 t/m 8 van de zijde van [gedaagde]
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 8 t/m 10 van de zijde van [eiser]
- de aanvullende producties 4 en 5 van de zijde van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 19 november 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
- de spreekaantekeningen van mr. Du Bois namens [gedaagde].
2.De zaak in het kort
3.Feiten
Artikel 1
4.Het geschil
in conventie
5.De beoordeling
hierbij verklaar ik, [betrokkene] BA, dat voor het door u aangekochte zeilschip Carter 39 genaamd “Bernard” in België belasting is betaald.’ Deze brief is door de heer [betrokkene] ondertekend. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij enig eigenaar is van het zeilschip en verwijst in dat kader naar een koopovereenkomst van 22 augustus 1992, waarin staat dat het zeilschip aan hem is verkocht. De koopovereenkomst is eveneens ondertekend door de heer [betrokkene]. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de handtekening onder de koopovereenkomst zodanig afwijkend is van de handtekening onder de hiervoor genoemde brief, dat onduidelijk is welke handtekening daadwerkelijk afkomstig is van de heer [betrokkene].
Partijen hebben de echtheid van de handtekening van de heer [betrokkene] onder de wederzijdse stukken stellig betwist. [eiser] heeft geen bewijs aangeboden van haar stellingen. [gedaagde] heeft een bewijsaanbod gedaan. Ter zitting heeft [gedaagde] desgevraagd verklaard af te zien van dit aanbod, omdat hij geen contactgegevens meer heeft van de heer [betrokkene] en de mogelijkheid bestaat dat hij inmiddels is overleden aangezien hij ten tijde van de koop al op leeftijd was. Zowel voor een getuigenverhoor als een deskundigenonderzoek naar de handtekeningen is de medewerking van de heer [betrokkene] vereist. Mede gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen om de echtheid van de handtekening van de heer [betrokkene] onder de stukken te onderzoeken. Dit betekent dat zowel de brief als de koopovereenkomst geen dwingend bewijs opleveren.
voert aan dat de woning verkocht moest worden omdat [gedaagde] op 2 juli 2012 voor het laatst de hypotheeklasten betaald heeft. Als [gedaagde] destijds de hypotheeklasten had betaald dan had de woning niet gedwongen verkocht hoeven worden en was er geen restschuld ontstaan. Verder voert [eiser] aan dat [gedaagde] erover klaagt dat hij die kosten indertijd moest betalen, maar dat er bij de berekening van de alimentatie rekening is gehouden met deze kostenpost. [gedaagde] heeft dit weersproken.