ECLI:NL:RBNHO:2021:11682

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
C/15/319294 / FA RK 21-3918
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om omgangsregeling tussen moeder en minderjarige in het belang van de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om de omgang met haar minderjarige kind te herstellen en uit te breiden. De moeder heeft al twee jaar geen contact meer gehad met het kind, dat bij de vader woont. Eerder was er een omgangsregeling vastgesteld van vier keer per jaar, maar de moeder heeft deze regeling niet nageleefd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen veranderingen zijn in de situatie van de moeder die een omgangsregeling rechtvaardigen. De moeder heeft geen inzicht getoond in de negatieve impact van haar gedrag op het kind en is niet in staat gebleken om de minimale omgangsregeling na te komen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat omgang met de moeder ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind. De moeder heeft in het verleden geen blijk gegeven van de noodzakelijke stabiliteit en betrokkenheid, en de rechtbank heeft daarom besloten om haar het recht op omgang te ontzeggen. De beslissing is genomen in het belang van het kind, dat intensief begeleid wordt in zijn rouwproces en niet opnieuw teleurgesteld mag worden door de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/319294 / FA RK 21-3918
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 17 december 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.A.Th. Philipsen, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L. Schellevis, kantoorhoudende te Hoorn Nh,
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure opgeroepen:
de Raad voor de Kinderbeschermingte [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de moeder van 9 augustus 2021, ingekomen op 10 augustus 2021;
- het verweer, naar de rechtbank begrijpt, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vader van 10 november 2021, ingekomen op 11 november 2021;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 17 november 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 november 2021 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. C.A.Th. Philipsen en de vader door mr. L. Schellevis. Namens de Raad is verschenen [naam werknemer] .

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2009 tot medio 2015 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] geboren de minderjarige [naam] (hierna: [de minderjarige] ).
De vader heeft [de minderjarige] erkend.
2.3.
De moeder was vanaf de geboorte van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
Op 8 maart 2012 hebben de ouders het gezamenlijk gezag geregeld door middel van een aantekening in het gezagsregister.
Bij beschikking van 9 mei 2018 van deze rechtbank is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald.
Bij beschikking van deze rechtbank van 10 juli 2019 is het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en is de vader belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 april 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI), welke ondertoezichtstelling is geëindigd op 20 januari 2020.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 december 2019 is op verzoek van de GI een omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vastgesteld.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder heeft, naar de rechtbank begrijpt, verzocht de beschikking van 4 december 2019 te wijzigen en thans een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en [de minderjarige] , inhoudende -met een opbouw- een dag per drie weken.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de moeder aangevoerd dat zij na de geboorte van [de minderjarige] de meeste zorgtaken voor hem droeg. Later werd de zorg meer gedeeld. De relatie was zeer ontwrichtend en de moeder heeft de gezamenlijke woning moeten verlaten. Er kwam een intensieve zorgregeling op gang, die redelijk rustig verliep totdat de moeder haar huidige echtgenoot leerde kennen. Er ontstonden spanningen en het contact tussen de moeder en [de minderjarige] verminderde. Door een burnout en een spiraal van machteloosheid had de moeder niet meer de kracht om zich te verweren in de gerechtelijke procedures. De in het kader van de ondertoezichtstelling vastgestelde omgangsregeling is slechts enkele malen uitgevoerd, mede door de wisseling van gezinsvoogden. De moeder heeft [de minderjarige] sinds februari 2019 niet meer gezien.
De moeder begrijpt dat het herstel van contact een zorgvuldige aanpak vergt en is bereid daartoe hulpverlening te aanvaarden. De moeder acht contact tussen moeder en zoon in het belang van [de minderjarige] , zodat hij een beeld heeft van zijn moeder. De moeder voelt zich sterker dan voorheen en mist [de minderjarige] . Het is belangrijk dat de verstoorde relatie wordt hersteld en voor de ontwikkeling van [de minderjarige] is het van belang dat hij contact heeft met zijn moeder.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De vader heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek af te wijzen.
Bij zelfstandig verzoek heeft de vader verzocht om de moeder het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen.
4.2.
De vader heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Na de verbreking van de relatie is [de minderjarige] bij de vader blijven wonen, samen met zijn halfbroer, een zoon van de moeder. De ouders hebben een ouderschapsplan opgesteld waarin een zorgregeling is opgenomen. Nadat de moeder een relatie kreeg met haar huidige echtgenoot kwam de moeder de omgangsregeling niet altijd na en werd het contact met de vader afgehouden. In september 2017 is Veilig Thuis betrokken geraakt en is de omgangsregeling in eerste instantie gestaakt. Vanuit Veilig Thuis is de Raad betrokken geraakt wat uiteindelijk tot een ondertoezichtstelling heeft geleid. De GI heeft vervolgens een eerste begeleid contactmoment tussen de moeder en [de minderjarige] tot stand gebracht. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de vader bepaald. De moeder heeft zich gedurende de ondertoezichtstelling niet meewerkend opgesteld, aldus de vader. Zij kwam de afspraken met de GI niet na, waaronder de afspraak dat haar partner niet bij de omgang aanwezig mocht zijn. Bij de zitting inzake de gezagswijziging heeft de moeder aangegeven geen omgang meer te willen als haar het gezag werd afgenomen en dat zij zal kiezen voor haar partner in plaats van voor [de minderjarige] . Het gezamenlijk gezag is vervolgens beëindigd en de vader is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . In het kader van de ondertoezichtstelling is een omgangsregeling vastgesteld die zou gelden voor de duur van de ondertoezichtstelling en voor daarna. De omgang zou bestaan uit vier momenten per jaar van een uur, onder begeleiding, zonder de aanwezigheid van de echtgenoot van de moeder. Met behulp van de hulpverlening heeft de vader getracht uitvoering te geven aan deze regeling. Dit is helaas niet mogelijk gebleken omdat de moeder hier niet aan heeft meegewerkt. Inmiddels is voor [de minderjarige] vanuit het wijkteam van de gemeente hulpverlening gestart en ingezet op rouwverwerking om hem te begeleiden voor de situatie dat zijn moeder niet in zijn leven is. De school ondersteunt dit hulpverleningstraject, evenals de huisarts. [de minderjarige] wordt thans begeleid door Koel&Co.
De vader is van mening dat omgang met de moeder ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke en/of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft veel meegemaakt en hij heeft het vooral moeilijk gehad met het feit dat zijn moeder afspraken niet is nagekomen en meerdere keren niet is komen opdagen. Ook is hij getuige geweest van een gewelddadige situatie tussen de moeder en haar echtgenoot. [de minderjarige] heeft voorts aangegeven te zijn geslagen door die echtgenoot. De moeder houdt zich niet aan de gestelde voorwaarde dat haar echtgenoot niet bij de omgang aanwezig mag zijn. Voor het belang van [de minderjarige] en zijn veiligheid is alles reeds geprobeerd, maar de moeder heeft geweigerd haar medewerking te verlenen aan alle hulpverlening die de afgelopen jaren is ingezet. Nergens uit blijkt dat het deze keer anders zal zijn. De moeder is onvoorspelbaar in haar gedrag en komt afspraken niet na. Zij heeft geen inzicht in de impact van haar gedrag op [de minderjarige] . Zo is de moeder op de verjaardag van [de minderjarige] onaangekondigd naar zijn school gegaan, zowel op [datum] 2020 als onlangs op [datum] 2021, opnieuw in het bijzijn van haar echtgenoot. De leerkracht is daarbij bedreigd onder de melding hem in elkaar te komen slaan als de moeder [de minderjarige] niet mag zien. De moeder heeft gemeend de politie te moeten bellen om omgang af te dwingen.
Omgang in welke vorm dan ook zal thans een ernstig nadeel opleveren voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het is in zijn belang dat hij in een rustige, voorspelbare en veilige omgeving opgroeit. Een omgangsregeling werkt contraproductief voor het verloop van de ingezette hulpverlening. De moeder heeft afgelopen jaren de kans gehad om contact met [de minderjarige] te hebben maar heeft deze kansen niet benut, waardoor voor [de minderjarige] inmiddels therapie is ingezet om hem te begeleiden bij het rouwproces dat zijn moeder niet in zijn leven is. [de minderjarige] heeft goed contact met zijn halfbroers en halfzus, de drie oudste kinderen van de moeder. Er is wekelijks contact, ook met de vader van die kinderen.
De vader verzoekt de moeder het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen.

5.De beoordeling

5.1.
Allereerst zal de rechtbank beoordelen of er sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Gelet op het feit dat er geen uitvoering is gegeven aan de in de beschikking van 4 december 2019 vastgestelde omgangsregeling, is er sprake van een wijziging van omstandigheden, zodat zowel de moeder als de vader ontvankelijk zijn in hun verzoek.
5.2.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3.
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat er, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, aan de zijde van de moeder onvoldoende is veranderd. Zowel in de beschikking van 4 december 2019, is door de GI en door 1.Hoorn meegedacht met de moeder. Er is een beperkte regeling vastgesteld die volgens de Raad destijds passend was bij de situatie. [de minderjarige] was reeds vaak teleurgesteld, en na die beschikking opnieuw, omdat de vastgestelde regeling door de moeder niet is nagekomen. [de minderjarige] heeft het daar erg moeilijk mee gehad en mag niet nog verder worden teleurgesteld. De moeder wordt nog steeds in beslaggenomen door haar eigen kwetsbaarheden in haar leven. Ook de echtgenoot van de moeder heeft nog steeds een prominente rol in het geheel. De moeder heeft geen enkel inzicht in wat het voor [de minderjarige] betekent als zij ineens op zijn verjaardag op school verschijnt en hem wil zien. Alle omstandigheden bij elkaar genomen acht de Raad het risico te groot voor [de minderjarige] dat het opstarten van contacten teleurstellend zal aflopen. De Raad begrijpt het voorstel van 1.Hoorn om de moeder kaartjes te laten sturen naar [de minderjarige] , maar meer dan dat acht de Raad niet mogelijk. De Raad begrijpt dat het voor het gevoel van de moeder te weinig is, maar [de minderjarige] moet worden beschermd. Er is veel geïnvesteerd de afgelopen jaren in het mogelijk maken van contact tussen de moeder en [de minderjarige] , maar daar is heel weinig uitgekomen. Aan de zijde van de moeder zijn nog steeds problemen en het is niet gelukt de vastgestelde omgangsregeling na te komen. Het gaat om het belang van [de minderjarige] en die mag niet opnieuw worden gekwetst en teleurgesteld, omdat dat schadelijk is voor zijn ontwikkeling, aldus de Raad.
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat omgang tussen ouder en kind in beginsel in het belang van het kind wordt geacht te zijn. In dit geval echter acht de rechtbank omgang tussen de moeder en [de minderjarige] in strijd met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Omgang levert ernstig nadeel op voor zijn geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. De rechtbank is voorts van oordeel dat de moeder kennelijk niet geschikt is en niet in staat is tot omgang met [de minderjarige] . Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.5.
In de beschikking van 4 december 2019 is een omgangsregeling vastgesteld die tot doel had om omgang op een manier te laten plaatsvinden die voor [de minderjarige] passend zou zijn, haalbaar voor de moeder en [de minderjarige] zou beschermen tegen verdere teleurstellingen. Deze omgangsregeling die als handreiking naar met name de moeder was bedoeld, is de moeder niet nagekomen. Ter zitting heeft zij desgevraagd aangegeven dat ze daarvoor geen tijd had omdat zij mantelzorg moest verlenen aan haar echtgenoot. Ook had zij geen geld om de omgang na te komen. Verder liet haar gezondheid haar in de steek en had zij onder andere last van een burn-out.
De rechtbank stelt vast dat de omgangsregeling vier keer per jaar een bezoek van één uur betrof en dat de moeder zelfs deze minimale regeling niet heeft kunnen nakomen. De door de moeder aangevoerde redenen vindt de rechtbank niet steekhoudend. De moeder wist immers hoe belangrijk het voor [de minderjarige] was om zijn moeder te kunnen zien. De moeder heeft, ook ter zitting, geen enkel blijk van inzicht gegeven op het negatieve effect van haar handelen op [de minderjarige] . Vorige maand nog is de moeder, net als vorig jaar, in het bijzijn van haar echtgenoot op de verjaardag van [de minderjarige] op school verschenen. Ze heeft daarbij van de leraren geëist dat zij [de minderjarige] mocht zien, waarbij de leraren zouden zijn uitgescholden en er tegen hen lijkt te zijn geschreeuwd. De moeder wilde niet wachten tot na schooltijd omdat zij ook nog andere dingen te doen had, heeft zij ter zitting aangegeven. Toen de moeder het schoolplein moest verlaten heeft ze de politie gebeld, omdat zij daarover boos was. Het eigen relaas van de moeder over deze situatie laat op een schrijnende manier zien dat zij niet begrijpt wat dit voor [de minderjarige] betekent. De moeder vraagt slechts aandacht voor haar verontwaardiging dat niemand begrijpt dat zij haar kind wil zien en vasthouden.
De rechtbank stelt vast dat de moeder heeft gesteld dat zij deze procedure is begonnen om de omgang met [de minderjarige] te herstellen, dat zij in de afgelopen jaren aan zichzelf heeft gewerkt en thans sterk genoeg is om een omgangsregeling na te komen. Ter zitting is daarvan naar het oordeel van de rechtbank helaas niets gebleken. De moeder heeft gesteld dat zij hulpverlening heeft gehad, maar daarvan is niets verifieerbaar aangetoond. Zij heeft daarbij verteld nog regelmatig slechte dagen te hebben, waardoor zij niet in staat is om naar buiten te gaan en de dag in bed doorbrengt of op de bank en medicijnen nodig heeft om weer tot zichzelf te komen. Ook heeft zij geen geld om te reizen voor de omgang.
De Raad heeft zich, als wettelijk beschermer van de belangen van [de minderjarige] , zeer uitgesproken uitgelaten over de omgang en aangegeven dat omgang schadelijk is voor [de minderjarige] . Er is veel geïnvesteerd door de GI en 1.Hoorn, maar de moeder ziet hetgeen tot nu toe is aangeboden niet als een kans, maar juist als een afwijzing. De Raad heeft ter zitting aangegeven dat het sturen van een kaartje, zoals door 1.Hoorn geadviseerd, wellicht helpend kan zijn voor [de minderjarige] . Maar dan moeten er wel afspraken worden gemaakt over hoe vaak dat kaartje kan worden gestuurd en wat de moeder op de kaart schrijft. De moeder heeft met duidelijke bewoordingen te kennen gegeven met dit advies niet in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat, hoe schrijnend dit voor [de minderjarige] ook is, er geen mogelijkheden zijn om een omgangsregeling vast te stellen met de moeder die in het belang van [de minderjarige] is. [de minderjarige] wordt intensief begeleid in zijn rouwproces om te leren omgaan met het feit dat zijn moeder geen deel kan uitmaken van zijn leven. Dat is voor een jongen van zijn leeftijd een hele klus. [de minderjarige] mag op geen enkele manier aan het risico worden blootgesteld dat hij opnieuw door de moeder wordt teleurgesteld, omdat daardoor zijn ontwikkeling, zowel geestelijk als lichamelijk, in gevaar komt.
5.6.
De rechtbank zal dan ook het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling afwijzen en haar het recht op omgang zal ontzeggen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling af en ontzegt haar het recht op omgang met de minderjarige [naam] , geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op
17 december 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.